DiversityMigration

Een land waar vrouwen willen wonen?

By Saturday 12 February 2005 No Comments

Voor: Eutopia 10, september 2005

Marja Vuijsje

In 1981 overleed Joke Smit, de Nederlandse oermoeder van de Tweede Feministische Golf. Bijna vijfentwintig jaar na haar dood wordt in het emancipatiedebat vaak gesuggereerd dat Nederland zonder de aanwezigheid van ‘moslims’ inmiddels bij uitstek een land zou zijn waar vrouwen willen wonen. In werkelijkheid was en is Nederland altijd een beetje het sufferdje onder de westerse landen als het gaat om gelijkheid tussen de seksen. En gaat het met de emancipatie van de dochters van snel oud geworden gastarbeiders  veel beter als de beeldvorming over hen doet vermoeden.

Als Karima begint te vertellen over die avond toen ze minister Verdonk op tv zag verkondigen dat zij ‘allochtone mannen’ wel eens even zou gaan leren hoe deze zich in het geëmancipeerde Nederland dienen te gedragen, krijgt ze onmiddellijk de slappe lach. Het is de giechel die haar wel vaker overvalt als het gaat over politici en publicisten die het nieuws halen met ferme uitspraken over de noodzakelijke veranderingen die mannen zoals haar eigen Ahmed zouden moeten ondergaan om het predikaat Goed Geïntegreerd te verdienen. Ook ditmaal moet ik toegeven dat het iets koddigs heeft, zo’n minister die de suggestie wekt mannen zoals die van Karima in een handomdraai te kunnen transformeren van een traditionele, ietwat verbitterde en versleten man die zijn laatste beetje trots ontleent aan zijn ‘mannelijkheid’ in een feministisch geschoolde meneer die geen enkel onderscheid meer maakt tussen mannen en vrouwen, zonen en dochters.
Aanleiding voor Verdonks opmerking was een rapport van de Nederlandse Gezinsraad waaruit bleek dat Turkse en Marokkaanse meisjes in rap tempo emanciperen maar dat hun vaders dat vaak niet kunnen bijbenen. Terwijl die jonge vrouwen na het voltooien van hun opleiding druk bezig zijn met een zelfstandige carrièreplanning lopen hun ongeletterde vaders rond met het idee dat hun dochters toch eigenlijk in grote lijnen hetzelfde leven zouden moeten gaan leiden als hun voornamelijk huishoudende moeders. Hetgeen volgens de Nederlandse Gezinsraad in veel gevallen leidt tot – hoe kan het ook anders? – generatieconflicten.
Overigens wil het ook bij Karima thuis zo nu en dan behoorlijk botsen tussen Ahmed en hun vier dochters. De oudste is in zijn ogen een grote slettenbak omdat ze verkering heeft met een Braziliaan, de een-na-oudste voldoet eveneens niet aan zijn opvattingen over Goede Vrouwen. Al was het maar omdat ze het voortdurend opneemt voor haar grote zus. En ook over de twee jongste vrouwtjeskinderen houdt hij zijn hart vast. Hoewel hij er enorm trots op is dat beide een Hbo-opleiding volgen, vreest hij dat hun scholing ertoe zal leiden dat ook zij zich uiteindelijk van hem zullen vervreemden. Karima is veel optimistischer over de keuzes die de dochters hebben gemaakt. Toch houdt ze zich meestal op de vlakte als een en ander tot ruzie leidt. Haar strategie is er een van schipperen door haar dochters en petit comité te stimuleren hun eigen weg te volgen maar Ahmed niet voor het hoofd te stoten door hem voor het oog van de troepen af te vallen.
De paar keer dat ik getuige ben geweest van de schermutselingen tussen Karima’s man en dochters moest ik denken aan een uitspraak van de schrijver Abdelkader Benali. In een interview wees hij erop dat de meeste van onze snel oud geworden Marokkaanse gastarbeiders als vaders meer lijken op de mopperende maar gevaarloze Archie Bunker uit de tv-serie ‘All in the family’ dan op het stereotype van de Onderdrukkende Moslimman dat je vandaag de dag alom ziet opduiken.

Als ik Ahmed onderuitgezakt op de bank zie knorrepotten over de vermeende losbandigheid van zijn vrouwelijke nazaten herinnert hij mij vooral aan de manier waarop mijn eigen vader reageerde toen ik een paar decennia geleden vond dat het tijd werd voor een minirok. Terwijl mijn moeder probeerde mee te gaan met haar tijd, riep hij verontwaardigd dat hij zich er niet bij zou neerleggen dat zíjn dochter erbij liep als de eerste de beste stoephoer. Helaas voor hem was mijn moeder en niet hij degene die bij ons thuis over de kledingvoorschriften ging. Iets dergelijks geldt voor Karima’s Ahmed. Weliswaar maakt hij zo nu en dan veel lawaai als zijn dochters iets doen wat hem niet zint, maar uiteindelijk gaan ze – met stille steun van Karima – toch hun eigen gang. In tegenstelling tot hun moeder zien ze er echter de lol niet zo van in als ze zich de strenge woorden van integratieminister Verdonk herinneren aan het adres van mannen zoals hun vader.

Als loyale kinderen uit een minderheidsgroep vinden ze dat die rotminister met haar rotpoten van hun rotvader af moet blijven. Zoals de een-na-oudste het verwoordt: ‘Mijn vader heeft zich in dit land zowel lichamelijk als geestelijk kapot gewerkt in banen waar de Nederlanders hun neus voor ophaalden. Al die tijd heeft niemand zich met hem bemoeit. Nu hij oud, moe en op is moeten ze hem met rust laten. Ons generatieconflict lossen we zelf wel op.’

Een beetje beduusd is Karima wel dat er zoveel aandacht wordt besteed aan het feministisch gehalte van mannen die vandaag de dag vooral worden gezien als Moslim. Toen haar Ahmed nog gewoon gastarbeider werd genoemd en zij zich met de kinderen bij hem in Nederland voegde was er geen hond die zich druk maakte over de sekseverhoudingen in ‘allochtone gezinnen’. Behalve een paar belangenverenigingen en een handjevol feministen die in opvanghuizen voor mishandelde vrouwen geconfronteerd werden met de slechte rechtspositie van migrantenvrouwen was er vrijwel niemand die belangstelling had voor de manier waarop vrouwen afkomstig uit warme landen door hun mannen en vaders werden behandeld.

Inmiddels worden de voormalige gastarbeiders uit Turkije en Marokko, hun zonen en schoonzonen en mannelijke vluchtelingen uit andere ‘moslimlanden’ bij voortduring langs de feministische meetlat gelegd. Vooral door een elite onder hun inheems-Nederlandse seksegenoten trouwens. Van VVD-leider Jozias van Aartsen tot en met Paul Scheffer, van Herman Philipse tot en met Parool-columnist Theodor Holman, van filosoof Paul Cliteur tot en met Leon de Winter, van Jan Mulder tot en met Hilbrand Nawijn: nooit iets gemerkt van hun feministische opvattingen totdat ze De Moslimman ontdekten als volksvijand nummer 1. Als Opzij-hoofdredactrice Cisca Dresselhuys in het verleden net zoveel bijval had gekregen voor haar opvattingen over carrièrekansen voor vrouwen als vandaag de dag voor haar ferme anti-hoofddoekjesstandpunt dan zouden de toppen van de Nederlandse universiteiten en bedrijven allang niet meer zo uitbundig door mannen gedomineerd worden. (Als het tenminste niet bij vrijblijvende retoriek was gebleven.)

De sjagrijnigheid van de dochters van Karima over de manier waarop een groot deel van opiniemakend- en vormend Nederland zich zorgen maakt over hun emancipatie kan ik me voorstellen. Evenals die van mijn oude vriendin Latifa. Halverwege de jaren zeventig verruilde ze de schilderachtige Marokkaanse stad Meknes voor Amsterdam. Net zoals veel van haar mannelijke landgenoten kwam ze naar West-Europa om geld te verdienen. Als landarbeider verdiende haar vader te weinig om haar broertjes en zusjes naar school te laten gaan en van fatsoenlijke kleding te voorzien.

Om zich legaal in Nederland te kunnen vestigen trouwde ze een landgenoot met een Nederlands paspoort en naar al snel zou blijken erg losse handjes. Ik leerde haar kennen toen ze hem net had verlaten en hij haar hinderlijk volgde en bedreigde. Latifa is ervan overtuigd dat haar verhaal vandaag de dag gemakkelijk voorpaginanieuws had kunnen worden. Zo’n vijfentwintig jaar geleden was er echter weinig belangstelling voor het relaas van een mishandelde Marokkaanse die lange dagen maakte in een troosteloze fabriek om zoveel mogelijk geld naar haar familie ‘thuis’ te kunnen sturen.

Pogingen om aangifte van mishandeling en bedreiging te doen strandden zowel op onwil als allerlei opmerkingen bij politiefunctionarissen in de trant van ‘Je zult het er wel naar gemaakt hebben’ en ‘Ga toch terug naar je eigen land’. Volgens Latifa een houding die mishandelde migrantes nog steeds kunnen aantreffen als ze een beroep doen op De Sterke Arm. Het grote verschil tussen toen en nu is dat heel veel mensen intussen hun mond vol hebben van aanhankelijkheidsbetuigingen aan het adres van Moslimvrouwen. Zoals Latifa zegt: ‘Wij hebben de status gekregen van Bedreigde Zeehondjes. Iedereen vindt ons zielig en heeft het beste met ons voor, maar we worden vooral gebruikt om lekker te kunnen kankeren op moslimmannen.’

Hebben de Marokkaanse vriendinnen gelijk als ze suggereren dat het feministische debat in Nederland is verengd tot de door menig Nederlander tot nationale sport verheven behoefte om onder aanvoering van Ayaan Hirsi Ali te griezelen over de wrede inborst van De Moslimman?
In ieder geval zijn het vooral de gemeneriken onder de mannetjesmoslims die uitgebreid het nieuws halen; de vrouwenhaters, kleine criminelen, sympathisanten en aanhangers van Islamitische terreurgroepen onder hen zijn goed voor menig schreeuwerige krantenkop of sensationele reportage op radio of tv. Daarnaast is er de laatste jaren een ware hausse ontstaan aan wat NRC-redacteur Sjoerd de Jong ‘pulp-oriëntalisme’ (1) noemde: boeken met schrijnende persoonlijke verhalen van voornamelijk westerse vrouwen die vielen voor de charmes van moslimse mannen van het type Oosterse Prins die zich uiteindelijk ontpopten als wrede vrouwenonderdrukkers en/of terroristen. Niemand zal iets willen afdoen aan de vreselijke ervaringen van een Betty Mahmoody, schrijfster van het bekende boek ‘Niet zonder mijn dochter’ waarin ze verhaalt hoe haar eens zo aardige Iraanse man in eigen land veranderde in het prototype van een moslimse huistiran. Toch is het niet zo gek dat mijn Marokkaanse vriendinnen menen dat er een luchtje aan zit dat juist dit soort boeken als warme broodjes over de toonbank gaat.

Hoewel ook Latifa, Karima en haar dochters erkennen dat veel van het platteland uit Marokko en Turkije afkomstige inwoners van Nederland behept zijn met verschrikkelijk ouderwetse en ronduit seksistische opvattingen over hoe vrouwen zich dienen te gedragen, beginnen ze onmiddellijk te steigeren als gesuggereerd wordt dat dat allemaal is te scharen onder het kopje ‘Achterlijk Zeden en Gewoonten van De Islam’. Natuurlijk weten zij ook wel dat er onder de moslims van Nederland een aantal dolgedraaide macho’s is te vinden dat hun vrouwen en dochters beknot, mishandelt en zelfs zo nu en dan overgaat tot die vorm van doden die de exotische naam ‘eerwraak’ heeft gekregen, maar ze willen zoals dat heet wel graag ‘de kerk midden in het dorp houden’. Latifa: ‘Vrouwenmishandeling komt overal voor, maar er wordt nu net gedaan alsof alleen moslims gewelddadig zijn tegen vrouwen.’
In een essay over de betekenis van het VN-Vrouwenverdrag voor de multiculturele samenleving geeft criminologe Renée Römkens haar gelijk. Römkens stelt daarin dat er in Nederland onevenredig veel aandacht wordt besteed aan zogenoemde ‘cultuurgebonden’ misdaden zoals mishandeling, eerwraak en clitoridectomie (ten onrechte vaak afgeschilderd als een moslimgebruik). “Neem bijvoorbeeld de eerwraak-moorden. Het aantal vrouwen dat in Nederland jaarlijks wordt gedood door haar ex-man of -vriend uit ‘gewone’ jaloezie of woede over het verbreken van de relatie – na vaak jarenlang te zijn mishandeld – overtreft het aantal gevallen van eerwraak verre (Römkens, 1995). Alleen wordt dat ‘gewoon geweld’ niet als cultuurspecifiek geweld geconstrueerd.”(2)

Anno 2005 lijkt de heersende gedachte dat Nederland bij uitstek een land zou zijn waar vrouwen willen wonen als er maar geen nieuwe landgenoten uit warme moslimlanden waren bijgekomen. In de hoofden en harten van menig autochtone Nederlander heeft de gedachte postgevat dat hun land kan bogen op een prachtige verlichte traditie waarin vrouwen – als ze dat zouden willen – met al hun talenten kunnen woekeren en ‘huiselijk geweld’ voornamelijk is te traceren onder koranvaste mannen.

De Tweede Feministische Golf wordt inmiddels afgespiegeld als een succesvolle beweging die massaal is omarmd en de laatste restjes sekseongelijkheid heeft weggenomen. Menig door moslimangst bevangen publicist of politicus omschrijft Nederland als een zeer geëmancipeerde samenleving van vrije mannen en vrouwen die wordt bedreigd door de aanwezigheid van vele honderdduizenden moslims die klaar staan om onze feministische verworvenheden de nek om te draaien.
In werkelijkheid is Nederland altijd een beetje het sufferdje onder de westerse landen geweest als het gaat om de mate waarin het vrouwen mogelijk werd gemaakt zich op iets anders te richten dan het moederschap en ander liefdewerk voor hulpbehoevende dierbaren. Toen Joke Smit in 1967 met haar bekende Gids-artikel ‘Het onbehagen bij de vrouw’ de aanzet gaf voor het ontstaan van de Tweede Feministische Golf in Nederland waren buitenshuis werkende vrouwen te onzent nog zeer zeldzaam. Door een jarenlange kongsi tussen traditionele christen-democraten, socialisten en vakbonden werden vrouwen in het algemeen en getrouwde vrouwen in het bijzonder zoveel mogelijk buiten de arbeidsmarkt gehouden, werd er door meisjes nauwelijks gestudeerd en was het aantal vrouwen in de politiek op de vingers van een hand te tellen. Met de bijbel als inspiratiebron vonden de christen-democraten dat de vrouw thuis achter het aanrecht hoorde, terwijl de socialistische partijen en vakbonden hun eigen redenen hadden om vrouwen te ‘beschermen’ tegen het harde bestaan op de arbeidsmarkt. Tot ver in de jaren zeventig en ook nog wel daarna was het onder Nederlandse mannen bon ton een belangrijk deel van hun trots te ontlenen aan het feit dat Hun Vrouw ‘niet hoefde te werken’.

Het was Joke Smit die in de jaren zeventig het initiatief nam om ervoor te zorgen dat de overheid beleid ging ontwikkelen om de Nederlandse sekseverhoudingen aan te passen aan de wensen van veel moderne vrouwen en een enkele man. De oermoeder van de Tweede Feministische Golf in Nederland fantaseerde niet alleen over een land waar voor vrouwen een paar belangrijke zaken beter geregeld zouden zijn, maar droomde ervan zowel vrouwen als mannen te bevrijden van het keurslijf waarin ze doorgaans vanwege hun sekse zaten opgesloten. Het was ook Smit die de term emancipatiebeleid introduceerde als trefwoord voor maatregelen die de overheid zou moeten nemen om kennis, werk, inkomen en macht eerlijker te verdelen tussen mannen en vrouwen.
Wat zij wilde was niets meer of minder dan een ontspannen samenleving waarin de zorg voor anderen minstens even centraal zou staan als het draaiende houdende van de economie. Een maatschappij waarin vrouwen niet langer zaten vastgeklonken aan huishoudelijk werk en zorg voor anderen en mannen niet langer strikt gefocust hoefden te zijn op het binnenbrengen van geld.
Inmiddels zijn er vele bewindspersonen geweest die het emancipatiebeleid onder hun hoede hadden en is er menig emancipatienota verschenen waarin maatregelen stonden om ervoor te zorgen dat vrouwen buitenshuis meer macht kregen en mannen zich meer aan het huishouden en de zorg voor hun kinderen en andere dierbaren zouden wijden. De resultaten daarvan hebben van meet af aan gemengde gevoelens opgeroepen in feministisch Nederland. Wat opleiding betreft hebben vrouwen – inclusief de zo diep beklaagde ‘moslima’s’-  intussen een inhaalslag van formaat gemaakt. De universiteiten worden vandaag de dag voor minstens de helft door vrouwelijke studenten bezocht. Wat betaald werk betreft zijn de vrouwen van Nederland echter nog altijd sterk ondervertegenwoordigt. Hoewel vrouwen in groten getale de arbeidsmarkt betraden is uitgekomen wat Smit kort voor haar dood in 1981 al vreesde: omdat door haar bepleitte drastische arbeidstijdverkorting en betaalbare kinderopvang uitbleven en slechts weinig mannen een evenredig aandeel van het liefdewerk thuis op zich hebben genomen, hebben de meeste werkende vrouwen een parttime baantje in plaats van een baan.

Tijdens Haagse evaluaties van het emancipatiebeleid wordt keer op keer vastgesteld dat het met de gewenste herverdeling van werk, inkomen en macht veel langzamer gaat dan gepland. Een constatering die in toenemende mate ingebed is in een revival van het idee dat de traditionele christen-democraten en socialisten van vroeger omarmden; dat het niet in de aard van de vrouw ligt zich met volle overtuiging op iets anders te storten dan wat Smit ‘de binnendienst’ noemde. Het enige verschil met Toen Vroeger is dat een en ander niet meer gepaard gaat met verwijzingen naar de bijbel of ‘zware arbeidsomstandigheden’. De moderne variant is een heilig geloof in mannen- en vrouwenhersens die totaal verschillend zouden zijn. Niet alleen wat moslims en niet-moslims betreft, maar ook als het gaat om mannen en vrouwen heeft het denken in totaal verschillende mensensoorten de laatste jaren behoorlijk om zich heen gegrepen.
In de Haagse politiek is men onder druk van de laatste restanten van de vrouwenbeweging uit de jaren zeventig plichtmatig blijven vasthouden aan het eens zo vurig door Smit bepleitte emancipatiebeleid. Alleen loopt vrijwel niemand daar meer warm voor.

In Opzij van april 2005 beschrijft politiek commentator Femke van Zeijl dat er slechts weinig belangstelling was voor een Tweede Kameroverleg waarin de teleurstellende resultaten aan de orde kwamen van de door het Sociaal- en Cultureel Planbureau gemeten stand van zaken rond de vrouwenemancipatie in Nederland. Uit dat rapport – De Emancipatiemonitor 2004 – bleek onder meer dat het aantal vrouwen dat in 2010 ‘economisch zelfstandig’ genoemd zal kunnen worden ver achter zal blijven op het streefcijfer van zestig procent. Ook werd  geconstateerd dat Nederland weer ernstig aan het vertrutten is als het gaat om opvattingen over de sekseverhoudingen.

Bijna de helft van de Nederlanders vond dat het gezinsleven er de dupe van wordt als moeders fulltime werken; twee keer zoveel als in 1991. Verder was gebleken dat het grote streven om betaalde arbeid en de onbetaalde zorg voor huishouden, kinderen en ouderen eerlijk te delen tussen mannen en vrouwen na meer dan vijfentwintig emancipatiebeleid nog nauwelijks van de grond is gekomen. Hetzelfde geldt voor een ‘mentaliteitsverandering’ onder bovenbazen. Hoewel er onder de managers in het bedrijfsleven nog slechts 13 procent vrouwen zijn en het aandeel van vrouwen in de top van de honderd grootste ondernemingen zakte tot onder de 5 procent, vond meer dan 60 procent van de werkgevers dat er teveel ophef wordt gemaakt over de positie van vrouwen binnen bedrijven en organisaties.
Het waren weinig bemoedigende cijfers waarop het SCP emancipatieminister De Geus trakteerde. Toch lag bijna niemand daar wakker van. Behalve een paar beroepslobbyisten was niemand ervoor afgereisd naar Den Haag. Slechts een paar kamerleden hadden de moeite genomen het overleg in de kamer bij te wonen. Het ging zoals overleggen over het emancipatiebeleid al jaren gaan: er werd wat gezucht, er werd wat gesteund, er werd een paar keer gezegd dat het allemaal wat tegenviel en men ging weer uiteen. Een wereld van verschil met een kamervergadering van een paar dagen later waarin het vooral veel ging over huiselijk geweld tegen allochtone vrouwen. “Een waar circus” noemde Opzij-commentator Van Zeijl deze bijeenkomst. “De publieke tribune zat vol, journalisten verdrongen zich bij de perstafeltjes en van zo ongeveer alle partijen zaten woordvoerders klaar om in debat te gaan met minister De Geus van Sociale Zaken en Verdonk van Vreemdelingenbeleid en Integratie.”

Het is een waarheid als een koe dat  (allochtone) vrouwen die door hun man worden mishandeld alle steun van de wereld kunnen gebruiken. Op zichzelf is er ook helemaal niets tegen dat er eindelijk belangstelling is voor het geweld van allochtone mannen tegen Hun Vrouwen. Het handjevol feministische activistes dat in de jaren zeventig al ijverde voor versterking van de positie van mishandelde migrantenvrouwen zit er echter – net zoals mijn Marokkaanse vriendinnen – met verbittering naar te kijken dat de ophef die er vandaag de dag wordt gemaakt over allochtone mannen met losse handjes nauwelijks gepaard wil gaan met concrete maatregelen om de gemaltraiteerde vrouwen uit de brand te helpen (zie o.a. het artikel van Petra Snelders in deze Eutopia). Terecht leggen zij een verband met de moslimangst onder inheemse Nederlanders die de laatste jaren om zich heen heeft gegrepen. Waarbij oude koloniale beelden van gewelddadige Oosterse mannen opnieuw tot leven zijn gekomen. De meest spraakmakende debatten over vrouwenemancipatie gaan niet over het versterken van de positie van (mishandelde) vrouwen, maar over de wreedheid van De Moslimman. Met als belangrijkste resultaat dat in moslimkringen de gelederen zich sluiten en onder niet-moslims het idee wordt bevestigd dat het in feite allemaal griezels zijn, Die Moslims.
Intussen zijn we vooral in Nederland in een Wij-Zij-Samenleving terechtgekomen. Uit onderzoek van het Amerikaanse Pew Research Centre naar moslimangst in een aantal westerse landen bleek dat Nederland de kroon spande in een afkeer van alles wat naar Islam ruikt. Niet minder dan 51 procent van de Nederlanders zei moslims te wantrouwen, tegen 22 procent van de Amerikanen. Ongetwijfeld zou het resultaat onder moslimse Nederlanders als de omgekeerde vraag zou zijn gesteld daar niet voor onderdoen. Wat door de echte engerds onder ons met applaus wordt begroet. Zowel voor diegenen die altijd al een afkeer van ‘buitenlanders’ hadden als voor moslimfanatici die terrein proberen te winnen onder desolate jongeren is ons kleine landje aan de Noordzee een heerlijk land aan het worden.

Voor zover er nog sprake is van een feministisch debat zit het bekneld in het ideologisch geweld van diegenen (moslim en niet-moslim) die het idee omarmen dat er sprake is van een immense waterscheiding tussen moslims en niet-moslims, tussen De Islam en Het Vrije Westen. Het zou menig nuchter kijkende feminist(e) een lief ding waard zijn als vrouwen (en mannen) met een warm kloppend hart voor meer seksegelijkheid zich uit die greep zouden bevrijden. Uiteindelijk is er nog een lange weg te gaan voordat de mooie idealen van de Tweede Feministische Golf zijn verwezenlijkt.
Bijna vijfentwintig na de dood van Joke Smit is zowel de westerse wereld als de oosterse wereld in de greep van (de strijd tegen) het moslimterrorisme. Een strijd die wordt gedomineerd door mannen die zich graag doen gelden als Sterke Leiders en een enkele vrouw van het type macha. In de pakweg veertig jaar die zijn verstreken sinds de Tweede Feministische Golf begon te rollen zijn slechts weinig vrouwen doorgedrongen tot de gremia waar de belangrijkste beslissingen vallen en is er nauwelijks sprake van die door Smit en de haren bepleitte herverdeling van macht, kennis, werk en inkomen tussen de seksen. Ook in VN-verband wordt regelmatig zuchtend vastgesteld dat allerlei emancipatiedoelen wederom niet zijn gehaald

.
De new born feministe en ‘andersglobaliste’ van het eerste uur Noreena Hertz zei het nog eens duidelijk in een interview met NRC-Handelsblad: “80 procent van het werk op de wereld wordt door vrouwen gedaan. Maar vrouwen bezitten maar 1 procent van alle activa. Overal op de wereld verdienen vrouwen minder dan mannen, ook als ze hetzelfde werk doen.”
Uit de Emancipatiemonitor van het SCP 2004 bleek dat ook Nederland nog steeds geen land is waar vrouwen een evenredig deel van de spreekwoordelijke taart krijgen. Laat staan dat ze invloed hebben op de receptuur van die taart.
Overigens zijn het niet uitsluitend vrouwen die blijven hangen in de lagere regionen van de samenleving. Zoals Joke Smit al stelde in haar bekende Onbehagen-artikel: “als er een tweede sekse is dan horen de meeste mannen er ook toe; topdogs zijn nu eenmaal dun gezaaid”.  In Nederland behoren de mannen die ook zichzelf in toenemende mate als moslim definiëren grotendeels tot de zogenoemde onderklasse of zijn daaruit afkomstig. Weliswaar hebben hun vrouwen en dochters het niet zelden rotter dan de vrouwen in wie voornamelijk Neerlands bloed door de aderen stroomt, maar in het huidige tijdsgewricht zullen zij Hun Mannen eerder verdedigen dan afvallen. Het heeft iets wereldvreemds dat integratieminister Verdonk dat niet lijkt te snappen.

Moslima’s zoals de dochters van Karima gaan ondertussen hun eigen weg. Uit alle fatsoenlijke onderzoeken naar de mate waarin zij onderwijs volgen en de arbeidsmarkt betreden blijkt dat zij een inhaalslag van formaat aan het maken zijn. Terwijl ze naar buiten toe hun vaders en broers blijven verdedigen, trekken ze doelbewust hun eigen plan. Zij spiegelen zich aan feministische activistes en wetenschapsters zoals Leila Ahmed en Fatima Mernissi.
Misschien is het een goed idee als zij ook Joke Smit eens zouden lezen. En als hun niet-moslimse zusters een voorbeeld aan hen zouden nemen.

*De kop is ontleend aan het door Joke Smit kort voor haar dood in 1981 geschreven lied ’Er is een land waar vrouwen wonen’.

Noten:

1.  Sjoerd de Jong in zijn nawoord bij de Nederlandse vertaling van ‘Orientalism’ van Edward Saïd. Uitg. Jan Mets 2005

2. uit ‘Een verdrag voor alle vrouwen. Verkenningen van de betekenis van het VN-Vrouwenverdrag voor de multiculturele samenleving’. Uitg. Equality 2002.

Marja Vuijsje is journalist

Marja Vuijsje

Marja Vuijsje

Zij is freelance journalist. Ze werkte jarenlang als redacteur voor het maandblad Opzij, schreef onder meer voor Vrij Nederland en Het Parool en was redactiechef van het radioprogramma Met het oog op morgen. Haar boek 'Joke Smit, biografie van een feministe' (Uitgeverij Atlas, 2008) werd genomineerd voor de Grote Geschiedenis Prijs 2009 en stond op de Tiplijst van de AKO-Literatuurprijs 2009.c

Leave a Reply

 

This site uses Akismet to reduce spam. Learn how your comment data is processed.