IslamMiddle East

De islam, de wet en geldzaken: het ongrijpbare goddelijke

By Thursday 1 February 2007 No Comments

Bij de steeds terugkerende media-oprispingen over de ‘sharia’ of ‘islamitische wetgeving’ wordt de feitelijke strekking van deze begrippen maar al te vaak genegeerd.

Op 7 februari 2008 ontstond in Groot-Brittannië een controverse over de relatie tussen wat de sharia of ‘islamitische wet’ wordt genoemd en het juridische stelsel in het algemeen. De aanleiding hiervan was onwaarschijnlijk: een academische lezing van het spirituele hoofd van de Engelse anglicaanse kerk.
De toespraak van de aartsbisschop van Canterbury behandelde het landschap van ‘pluriforme rechtspraak’ en stond welwillend tegenover een ‘mate van inschikkelijkheid van de wetten van een land ten behoeve van minderheden en hun eigen diepgewortelde juridische en morele codes.’

De tekst stond vol met voorbehouden en omslachtige formuleringen. De boodschap was dat (in de woorden van bisschop Rowan Williams tijdens een eerder BBC-interview) ‘sommige bepalingen in de sharia’ binnen de samenleving en de wetgeving ‘reeds feitelijk zijn erkend’, en dat de toepassing ervan ‘onvermijdelijk’ is.

Het was volkomen voorspelbaar dat hierover in de media veel heibel zou ontstaan en dat deze heibel – even voorspelbaar – gebaseerd zou zijn op onwetendheid over de ogenschijnlijke inhoud van het betoog (zie ook het artikel van Tina Beattie Rowan Williams and Sharia Law van 12 februari 2008 op www.opendemocracy.net). Deze zaak is onderdeel van een breder patroon waarin nieuwsberichten over aspecten van ‘islamitische’ activiteiten en sociale gebruiken (islamitisch bankieren of islamitische kleding) meteen groot nieuws zijn, zonder dat er wordt gekeken waar deze begrippen vandaan komen en wat ze precies betekenen.

Vooral in bepaalde Europese landen (zoals Nederland, Frankrijk, Denemarken, Duitsland en Groot-Brittannië) zijn ‘islamitische’ zaken die te maken hebben met de gezichtssluier, medische hygiëne of religieuze beelden, aanleiding voor polemische loopgraafgevechten en hevige verontwaardiging. Om dit patroon te doorbreken en een constructiever openbaar debat tot stand te brengen, zijn kennis en ratio onontbeerlijk. Enige historische en linguïstische verduidelijking is hier op zijn plaats.

De mythe van onveranderlijkheid

Een cruciale stap hierbij is om na te gaan wat zich onder het oppervlak van de controverse bevindt: de dingen waar zelden naar gekeken wordt. Als je vraagt of iemand voor of tegen wat wordt genoemd de ‘islamitische wet’ is, dan is dat in beginsel al een verkeerd uitgangspunt. Beide partijen gaan ervan uit dat de sharia – of je er nu voor of tegen bent – een vaststaande tekst is, een wetboek dat in fysieke vorm beschikbaar is en waar juristen en gelovigen al dan niet waardering voor hebben.

Die aanname van onveranderlijkheid is bij nadere bestudering in drie opzichten verkeerd. Ten eerste is ‘de islamitische wet’ – of beter gezegd, de juridische praktijk in de 57 islamitische landen in de wereld – net als ieder ander systeem meervoudig en meerduidig. Het gaat hierbij om het resultaat van praktijken en precedenten die door de eeuwen heen zijn overgeleverd en op veel verschillende manieren geïnterpreteerd kunnen worden. Er is geen vaststaand wetboek en dat is er ook nooit geweest.

Ten tweede is het zo dat de interpretatie van de wet, alsook de selectie van precedenten en van teksten die als heilig worden verondersteld, wordt bepaald door de machtsverhoudingen van dat moment. Hierbij kan het om de heersende klasse gaan, om een staat of om het religieuze establishment.

Ten derde, en dit is het belangrijkste argument, is de term ‘sharia’, die al die commotie veroorzaakt, een verkeerde benaming. ‘Sharia’ is geen juridisch of religieus boek, maar veeleer een politieke slogan – en daarnaast ook een relatief moderne uitvinding van de negentiende-eeuwse neo-wahabistische hervormers. Het woord ‘sharia’ is in feite niet specifieker dan termen als de ‘Britse manier van leven’ of ‘Amerikaanse waarden’. Aziz al-Azmeh, een deskundige op dit gebied, heeft opgemerkt dat ‘sharia’ verwant is aan generieke termen als ‘nomos’ of ‘dharma’ en geen basis kan zijn voor beslissingen over wetten of juridische praktijken.

Het spoor van papier

Wat zeggen de teksten? De Koran, het enige deel van de islamitische traditie met een goddelijke bekrachtiging, bevat ongeveer 6000 verzen, waarvan minder dan 100 betrekking hebben op juridische zaken. Deze hebben bijna allemaal te maken met persoonlijke en familiekwesties. Dit erfgoed, dat zogenaamd onveranderlijk en definitief is, kan op geen enkele manier aan de basis van een modern wetboek liggen. Het woord sharia komt maar vier keer voor in de Koran en is een algemene aanduiding van ‘het rechte pad’. In feite heeft elke religieuze gemeenschap zo’n ‘pad’, of het nu gaat om moslims, joden of christenen.

Vaak wordt de sharia verward met de fiqh. Dat laatste is de islamitische jurisprudentie, de verzameling wetten die door de eeuwen heen is gevormd en die in veel islamitische landen de basis van het juridische stelsel vormt. De fiqh heeft net als elk ander modern juridisch stelsel betrekking op alle gebieden, van het persoonlijke tot het commerciële. Hier zit geen goddelijke bekrachtiging bij. De enige onderdelen van de islam met een dergelijke goedkeuring worden omschreven als ‘deen’ (religie/religieus).

De fiqh is dus een conventioneel juridisch stelsel, dat geen goedkeuring heeft van het Opperwezen en dat op veel verschillende manieren kan worden geïnterpreteerd. De soennieten hebben vier verschillende scholen van fiqh (Maleki, Shafei, Hanbali en Hanafi) die elk zijn bepaald door onwikkelingen binnen de middeleeuwse islamitische maatschappij en politiek. De sjiieten hebben hun eigen systeem.

Zowel islamitische fundamentalisten als goed bedoelende, maar slecht geïnformeerde westerlingen, onder wie de aartsbisschop van Canterbury, hebben bijgedragen aan de verwarring zoals hierboven beschreven. Men doet alsof er één ondubbelzinnige, juridische tekst is – ‘de’ sharia – die een goddelijke autoriteit vertegenwoordigt. Niets is echter minder waar.

De belangen die op het spel staan

Een soortgelijke ideologische misvatting waarbij het gezonde verstand het onderspit delft, is te vinden bij ‘economische principes’ van de islam, in het bijzonder het ‘islamitisch bankieren’. Met een dosis economisch realisme en wat kennis uit de eerste hand over de regio, kunnen sommige opgewonden beweringen over een zogenaamd andere basis van het economische leven in de islamitische wereld worden ontzenuwd. De laatste jaren gaan dergelijke beweringen bijvoorbeeld over de ‘islamitische economie’ van de Iraanse Revolutie of over de huidige trend van het ‘islamitisch bankieren’. Modeverschijnselen als deze illustreren dat zogenaamd religieuze of culturele waarden (zoals ook bijvoorbeeld de rechtstreekse uitoefening van macht of de onderwerping van vrouwen) worden gebruikt om iets te maskeren wat bij nadere bestudering bestaat uit universele vormen van manipulatie met geld en macht.

Bij de Iraanse revolutie van 1979 werd een verzameling ‘islamitische economische principes’ verkondigd, gebaseerd op een vage extrapolatie van het principe van de zakat (liefdadigheid), één van de vijf plichten van een moslim. Dit leidde echter alleen maar tot een gammele rentenierseconomie, vol met corruptie en inefficiëntie – om kort te gaan: een conventionele ‘ontwikkelingseconomie’, zoals die in de derde wereld wel vaker voorkomt. Er was wat dat betreft weinig verschil met andere olieproducerende landen, zoals Nigeria, Venezuela en Indonesië.

De heropleving van het islamitisch bankieren (waarvan de theorie en de praktijk van Maleisië tot Turkije, Egypte en de Golf is verspreid) zal in het jaar 2010 naar schatting zo’n 1000 miljard dollar omvatten. Westerse financiële instellingen als HSBC, Dow Jones, Citibank BPN Paris en anderen binnen bedrijfsleven doen allemaal mee aan dit vertoon van vroomheid. De financiële pers in het Midden-Oosten staat vol met artikelen over het tekort aan ‘deskundigen’ en ‘voldoende gekwalificeerde wetenschappers’ in islamitische geldzaken. Dit alles moet echter met een behoorlijke korrel (seculier) zout worden genomen. Iedereen die de economische geschiedenis van de islamitische wereld heeft bestudeerd (van de zevende-eeuwse handelsactiviteiten van de profeet Mohammed in Mekka en Medina tot de hedendaagse banken in de Arabische Golf) weet dat de zaken die er worden gedaan gebaseerd zijn op degelijke kapitalistische principes.

Er bestaat geen basis voor de zogenaamd tekstuele of canonieke theorie van ‘islamitisch bankieren’. Wijlen Maxime Rodinson, de belangrijkste autoriteit op dit gebied, toonde in zijn grote werk Islam and Capitalism aan dat de Koran feitelijk geen verbod bevat op het heffen van rente. Er is alleen sprake (net als in de meeste religies) van een veroordeling van ‘riba’ (excessen). Islamitische auteurs hebben lang van mening verschild over de betekenis van riba. Sommigen onder hen beperken het tot woekeren met eerste levensbehoeften als middel, zoals voedsel.

Verder is het zo dat de zogenaamd islamitische banken geen diensten verlenen die fundamenteel afwijkend zijn. Ze doen twee dingen: ten eerste bieden ze een zekere mate van binding met een bepaalde regio of met bepaalde investeerders (zoals de Chase Manhattan Bank of de Bradford & Bingley Building Society). Ten tweede staan ze iets vriendelijker tegenover investeerders met contant geld. Ze stellen bijvoorbeeld minder vragen over de herkomst van geld dan (in deze tijd van identificatieplichten en andere vormen van controle na 11 september) veel financiële instellingen in het Westen.

Islamitisch bankieren is kapitalistisch bankieren in een andere verpakking. Het is een manier om ervoor te zorgen dat er meer geld circuleert, of dit nu inkomsten uit de productie van olie zijn, drugsgeld uit Afghanistan of het zuurverdiende minimumloon van arbeiders in de Europese grote steden. Het is, zoals de Britse ambassadeur van een Golfstaat mij een keer vertelde, ‘een manier om het geld onder het bed vandaan te krijgen’. De relatie met traditie, spirituele zaken en de koran is alleen maar buitenkant.

Bovendien is het schijnbaar verplichte verbod op woekering niet van kracht als het gaat om de belangen van de staat. Als de islam en de sharia excessieve winsten zouden verbieden, waar blijft dan de kritiek op buitensporige en (voor wat betreft de productiekosten) volledig onterechte verhogingen van de olieprijs? Als er ooit een geval van ‘riba’ is geweest, één waarbij alle islamitische olieproducenten bij betrokken zijn, dan is het wel de woeker bij de verkoop van olie door de OPEC (en profiteurs zoals Rusland). Zoals zo vaak staan hier de religieuze teksten en tradities ten dienste van het kapitaal (en van de hebzucht) en niet omgekeerd.

De vuist van de ‘traditie’

Veel van de controverse over de islamitische wet, zoals het huidige Britse tumult over de opmerkingen van de aartsbisschop van Canterbury, leidt tot compromisvoorstellen waarbij sommige elementen uit de sharia worden toegestaan, terwijl andere als ‘inhumaan’ of ‘barbaars’ worden beoordeeld (om maar eens twee veel gebruikte bijvoeglijk naamwoorden te noemen). Daarbij gaat het bijvoorbeeld om steniging of de juridische achterstandspositie van vrouwen. Maar dit is niet waar het in wezen om gaat. Het belangrijkste aspect is het respect voor de traditie zelf (en daarmee nauw verbonden de officiële onderdanigheid tegenover bebaarde patriarchen van álle huidige religies, die beweren dat zij die traditie in pacht hebben en kunnen interpreteren).

De veronderstelde autoriteit van islamitische teksten en tradities is de grootste misvatting die ten grondslag ligt aan de poppenkast van islamitisch bankieren en het misleidende debat over de sharia. Ook in het christendom en jodendom zijn dergelijke autoritaire goocheltrucs te vinden. bijvoorbeeld met betrekking tot de status van vrouwen, de rechten van homo’s en het celibaat van de priesters. Bij het in ere houden van dergelijke tradities, die vaak gebaseerd zijn op middeleeuwse praktijken (zoals het celibaat, dat het feit moet maskeren dat Petrus en veel van zijn opvolgers getrouwd waren), moet ook heel veel worden weggedacht.

Hoe dan ook, verering van tradities is in wezen slechts een uiterlijke vorm van machtsuitoefening. Bij het woord ‘traditie’ zou iedereen meteen moeten denken aan de zeer moderne krachten die er mee verbonden zijn – en die er vaak door worden verborgen.

Fred Halliday is professor in internationale betrekkingen in LSE in Londen.

Fred Halliday

Fred Halliday

Fred Halliday(1946-2010) , who has died of cancer aged 64, was an Irish academic whose main interest was the Middle East and its place in international politics. His first major book, Arabia Without Sultans, was published in 1974. The culmination of adventurous field research in the region, including Oman, it was a study of Arabian regimes, their support from the west and Iran, and the revolutionary forces fighting against them.