Books

De martelaren van Allah

By Wednesday 20 February 2008 No Comments

Sinds de gebeurtenissen van 11 september is de figuur van de ‘zelfmoordterrorist’ een bron van afschuw, maar ook van fascinatie geworden.

Moslimfundamentalisten zijn bereid om hun leven te geven voor de sluier, zijn wij bereid om hetzelfde te doen voor de mini-rok? De vraag van Salman Rushdie is even absurd als verbijsterend naar onze westerse waarden gemeten. Maar niet iedereen meet met die waarden. De zelfmoordterrorist bijvoorbeeld niet.

Sinds de gebeurtenissen van 11 september is de figuur van de ‘zelfmoordterrorist’ een bron van afschuw, maar ook van fascinatie geworden. Wat brengt iemand ertoe zichzelf bewust te doden, met in zijn kielzog zoveel mogelijk andere slachtoffers? De zeventig maagden in het paradijs? De roem? Wat gaat er om in zijn hoofd? Is het een daad van lafheid? Of daarentegen van moed? Van uitzichtsloosheid? Van idealisme? We zijn onthutst en verontwaardigd waneer we familieleden hun zoon, broer of echtgenoot die zichzelf en tientallen onschuldigen heeft vermoord, als martelaar zien bewonderen en vereren. Heeft er zich in bepaalde delen van de wereld zoiets ontwikkeld als een cultuur van de dood?

In zijn studie “Menselijke bommen. Wat bezielt de zelfmoordterrorist?” stelt de Duitse journalist Christoph Reuter dat de zelfmoordterrorist “een aanslag pleegt op de spelregels van onze wereld”. Die spelregels gaan volgens Reuter uit van “de rationaliteit van eigenbelang en doodsangst”: op die fundamenten is de staatsorde gebouwd. Omdat hij zijn leven bewust op het spel zet, vormt de zelfmoordterrorist een extreme uitdaging voor het moderne westerse denken, waarvoor het zelfoffer een overblijfsel uit een obscuur verleden is. Via de media zijn we vertrouwd geraakt met beelden van de Al-Qaeda opleidingskampen, de religieuze retoriek van Bin Laden, de afscheidvideo’s en afscheidbrieven van de Hamasstrijders, de verering van de martelaren in Palestina,… Maar het zijn slechts kleine stukjes van een puzzel die we niet samengelegd krijgen. De open plekken vullen we in met termen als: religieuze manipulatie en indoctrinatie, politiek fanatisme, armoede, wanhoop, frustratie, irrationalisme, archaïsme en uiteindelijk, als laatste redmiddel: ‘het kwaad’.

In zijn boek haalt Christoph Reuter heel wat vooroordelen onderuit. Dat doet ook Farhad Khosrokhavar, Iran-specialist en kenner van de islam in Frankrijk, in zijn studie “Les nouveaux martyrs d’Allah”, dat helaas niet in het Nederlands is vertaald (het is opmerkelijk hoe weinig Franse studies over de islam op de Nederlandstalige markt zijn, ondanks het prestige van onderzoekers als Khosrokhavar, Malek Chebel, Olivier Roy, Gilles Kepel, e.a.). De twee studies, hoe verschillend van opzet ook, vormen samen een stevige, feitelijke én analytische, inleiding op een weerbarstig realiteit. De journalist is aanwezig op iedere pagina van Reuters boek: goed gedocumenteerd interviewt hij deskundigen, familieleden, oudstrijders (uit de Iraans-Iraakse oorlog), militanten, politici,… “Menselijke bommen” is een uitgebreide, vlotgeschreven en gedetailleerde synthese, met veel aandacht voor de persoonlijke, sociale en politieke context. Naast het moslimextremisme gaat Reuter ook in op de Japanse kamikaze-piloten, de Tamiltijgers op Sri Lanka, de Koerdische strijders van het PKK (met enkele opmerkelijke pagina’s over de vrouwelijke zelfmoordenaars) en het Tsjecheense verzet.

Al ligt het zwaartepunt op het moslimterrorisme, de passages over Japanse kamikazes en de Tamiltijgers maken duidelijk dat het fenomeen niet organisch verbonden is met het islamitisch fundamentalisme. Khosrokhavar daarentegen concentreert zich uitsluitend op het Midden-Oosten: de Iraanse ‘kind-martelaars’ in de oorlog tegen Irak, de Hezbollah in Libanon en Hamas in Palestina. Als onderzoeker gaat het Khosrokhavar in zijn sociologische en antropologische aanpak minder om het verzamelen van feiten dan om het uitwerken van een typologie en een verklaringsmodel. Beide auteurs besteden uitgebreide aandacht aan de nieuwste fase van het zelfmoordterrorisme: het Al-Qaeda netwerk.

De assassijnen

Zoals het christendom wijst ook de islam de zelfmoord af. Mogelijke voorlopers van de islamitische zelfmoordterroristen zien Reuter en Khosrokhavar in de ‘assassijnen’, een radicale religieuze sekte uit de 12E en 13E eeuw, die zich verzette tegen de orthodoxe dogmatiek van de soennieten. De assassijnen probeerden de maatschappelijke orde te ontwrichten door hoogwaardigheidsbekleders en andere belangrijke personen met een dolk te doorboren. Ze maakten daarna geen enkele aanstalte om te vluchten: “Ze beschouwden het als een schande om de aanslag te overleven, en gebruikten altijd een dolk, nooit gif of werptuig, hoewel dit hun kans op ontkomen had vergroot”, aldus Reuter. Ook toen begrepen tijdgenoten niet wat deze moordenaars bezielde en zij zochten een verklaring in een combinatie van hasj en manipulatie. De leider van de assassijnen, Hasan al-Sabbah, trok zich met zijn aanhangers terug in de grotten van het ontoegankelijke Elboersgebergte van het huidige Noord-Iran. Osama Bin Laden en zijn aanhangers in het Tora Bora gebergte in Afghanistan lijken niet ver af. Toch valt er tussen beide leiders geen directe relatie te leggen, al was het alleen maar omdat Bin Laden tot de soennitische tak van de islam behoort. De eigenlijke verbinding loopt via de omweg van de ayatollah Khomeini.

Reuter en Khosrokhavar zijn het er over eens dat de Iraanse Revolutie de bakermat is van het moderne islamitische martelarendom met het sjiisme als de vruchtbare grond waarop het bloeit. Na de dood van de Profeet Mohammed in 632 ontstond een discussie over wie hem zou opvolgen: de meest geschikte persoon of een van zijn directe afstammelingen? Over het antwoord scheiden zich soennieten en sjiiten. Bij Karbala in 680 worden de voorstanders van de erfopvolging, de Sjiat Ali (de partij van Ali, neef en schoonzoon van de Profeet) onder leiding van Houssein verpletterend verslagen.

Die nederlaag wordt ieder jaar door de sjiiten herdacht. Het martelaarschap, het lijden, de dood en de zelfopoffering vormen sindsdien een belangrijk onderdeel van het sjiisme. Deze cultus van de dood en het lijden is vreemd aan het soennisme. Reuter beschrijft aangrijpend hoe Khomeini de mythe van Karbala gebruikte in de oorlog tegen Irak: met doodsverachting wierpen tienduizenden Iraanse oorlogsvrijwilligers (vaak kinderen nog, met een sleuteltje van het Paradijs om hun nek) zich op de Iraakse stellingen. Khosrokhavar wijst echter op een belangrijke ideologische breuk tussen de traditionele en de moderne interpretatie van de figuur van de martelaar Houssein.

Terwijl Houssein in de sjiitische traditie als een bovenmenselijke held wordt vereerd, krijgt hij in recente interpretaties het statuut van een revolutionnair, van een menselijke held die niet alleen bewonderd, maar vooral ook nagevolgd moet worden. De figuur van de martelaar wordt gedemocratiseerd en geïndividualiseerd: iedereen, niet alleen het uitzonderlijke individu, wordt aangesproken op zijn persoonlijke verantwoordelijkheid. Het is echter in “de hogedrukpan van de Libanese burgeroorlog” (Reuter) dat de tactiek van de zelfmooractie door de radicale sjiitische Hezbollah werd geperfectioneerd. De manier waarop Hezbollah met enkele aanslagen de Amerikanen uit Libanon verjoeg, maakte grote indruk: een beperkte actie met grote verliezen voor de vijand en met een enorme mediatiek potentieel. Vandaar verspreidt de tactiek zich naar de Palestijnse gebieden (Hamas en Jihad).

Sociale netwerken

Reuter en Khosrokhavar schenken beiden de nodige aandacht aan de praktische organisatie van sociale netwerken als Hamas en Hezbollah: het zijn stevig uitgebouwde structuren die niet alleen de zelfmoordenaars opleiden, maar ook de familie moreel en financieel ondersteunen. De zelfmoordaanslag is niet zomaar de daad van een groep fanatici: de acties hebben een sterke religieuze, politieke, maar ook sociale en economische inbedding. Toch ligt de nadruk bij Khosrokhavar sterker op de constructie van identiteit. Veel meer dan Reuter analyseert Khosrokhavar de ideologische en de imaginaire componenent van het martelaarschap. Hij gaat uitvoerig in op gevoelens van frustratie bij jonge moslims, op hun ambigue relatie tot de moderniteit, op de angst en de verveling in de Palestijnse gebieden, op de armoede en de werkloosheid. In zo’n kwetsbaar sociaal en psychologisch klimaat zijn extreme religieuze en politieke ideeën de ruggengraat voor een nieuwe identiteit bij jongeren.

De impact van de ideologie ontgaat natuurlijk ook Reuter niet. Terecht merkt hij op: “Geen hersenspoeling in donkere kamers, geen roes door drugsgebruik, geen maandenlange afzondering heeft hen in gevoelloze, berekenende massamoordenaars veranderd. Integendeel. Het was het opgroeien in een wereld die door onjuiste voorstellingen wordt bepaald.” Hij wijst het wijdverspreide idee van een Israëlo-Amerikaanse samenzwering tegen de islam en vooral tegen de Arabieren. Een stap te ver echter gaat Reuter wanneer hij stelt dat voor de interpretaties van de Koran anything goes: “In dit labyrint van interpretaties staat niets vast, bestaat het geloof uit een hoeveelheid positieve opvattingen waarmee al naargelang de behoefte nagenoeg alles gelegitimeerd kan worden.”

Elders heeft hij het over “de eeuwenlang beproefde traditie van de islam om zonodig de meeste geboden overboord te zetten.” Dat een tekst verschillende interpretaties heeft, betekent uiteraard niet dat hij eender wat kan betekenen.Omdat Reuter ervan uitgaat dat iedere verwijzing naar de Koran of de islamitische traditie zowel wit als zwart kan betekenen, heeft hij te weinig oog de historisch verschuivende betekenissen van begrippen als ‘jihad’ en ‘martelaar’, iets waar Khosrokhavar uitgebreide aandacht aan besteedt.

Islamitische internationale

Scherper dan Reuter weet Khosrokhavar het Al-Qaeda netwerk als een nieuw en complexer type van ‘martelaarschap’ te benoemen: in tegenstelling tot de Palestijnse of de Iraanse zelfmoordenaars, gaat het bij de Al-Qaeda strijders niet om een nationalistische kwestie, maar om een ‘transnationale neo-umma’, een imaginaire mondiale islamitische gemeenschap. Ook sociologisch is dit een totaal andere groep. Het zijn voornamelijk hoger opgeleide mannen die in het westen hebben gestudeerd en er wonen in de grote wereldsteden. De armoede, de angst en de frustratie van de Palestijnen kennen zij enkel via de televisie. Het is, aldus Khosrokhavar, de anonimiteit en de geestelijke vervreemding van die ‘global cities’ die het verlangen naar een alternatieve moslimgemeenschap alleen maar versterken. Enerzijds participeren deze jongemannen aan de moderniteit, anderzijds voelen ze zich als moslims en als Arabieren vernederd en gemarginaliseerd. Het Israëlisch-Palestijns conflict is de scherpste uitdrukking van deze ongelijkheid. Daarbij komt nog het besef dat vele dictatoriale regimes in de moslimwereld in het zadel gehouden worden door de westerse machten.

Voor Khosrokhavar is het martelaarschap een poging om opnieuw waardigheid te verkrijgen in een situatie waarin die waardigheid aan de moslim wordt ontzegd. In een serene samenleving zullen weinigen zich aangetrokken voelen tot het sacrale zelfoffer, aldus de schrijver. Maar zolang de grote conflicten in het Midden-Oosten niet op een rechtvaardige manier worden opgelost, zullen de kandidaten zich blijven melden.

Een ‘oplossing’ ziet Reuter paradoxaal in het land dat aan de basis ligt van de moderne martelaarspraktijk: Iran. In de ambigue politieke structuur van het land, de combinatie van een democratisch verkozen parlement en president enerzijds en een geestelijke leider anderzijds, ziet hij de mogelijkheid voor een verdere modernisering en secularisering: “Een heel volk heeft zich ingesteld op de topografie van een gespleten bestaan. Gestaag, als termieten, hollen zij het overdreven strenge stelsel van regels van de islamitische republiek uit en laten daarbij het omhulsel intact, dat zo dun is, dat de werkelijkheid daar al doorheen schemert.” Khosrokhavar heeft het over de noodzaak aan koranexegeten die een gehiërarchiseerde en historische interpretatie geven van de heilig teksten (om misbruik en willekeur tegen te gaan) enerzijds en aan groepen die er een moderne levensstijl op nahouden. Zowel in de moslimlanden als in de diaspora ziet Khosrokhavar de gestage ontwikkeling van die twee tendensen. Hoewel het martelaarschap slechts een uiterst kleine groep aanspreekt, is het weinig waarschijnlijk dat het een fenomeen van korte duur is. Daarom is het te innig vervlochten met een aantal van de grote conflicten en ideologische tegenstellingen die de moderne wereld bepalen.

…………………..
Christoph Reuter, Menselijke bommen. Wat bezielt de zelfmoordterrorist?, Fontaine Uitgevers, 2003, 256 p., uit het Duits vertaald
ISBN 90 5956 027 2

Farhad Khosrokhavar, Les Nouveaux Martyrs d’Allah, Flammarion, 2002, 370 p.
ISBN 02 08 068317 9

Erwin Jans

Erwin Jans

Erwin Jans is dramaturg aan het Toneelhuis te Antwerpen en doceert aan de KULeuven (culturele studies) en aan de Hogeschool Antwerpen. Van hem verscheen onlangs het boek Interculturele Intoxicaties. Over Kunst, cultuur en verschil. (EPO, 2006).

Leave a Reply

 

This site uses Akismet to reduce spam. Learn how your comment data is processed.