IslamMiddle East

Kosmopolitisch burgerschap in het Midden-Oosten

By Friday 22 October 2010 No Comments

In dit deel van de wereld nemen zowel etnische en sektarische conflicten als solidariteit op die gronden toe. Om die reden kan het de moeite waard zijn om onszelf aan een andere levenshouding te herinneren: het zogenaamde ‘nieuw-Ottomaanse’ kosmopolitisme uit het verleden, dat een complexe relatie had met het kolonialisme.

Sektarisch geweld, etnische conflicten en religieuze ideologieën zijn in veel landen van het Midden-Oosten belangrijke kenmerken van de huidige situatie. De stichting van de staat Israël en de daaropvolgende oorlogen luidden het einde in van veel bloeiende joodse gemeenschappen in de regio. Christelijke gemeenschappen, die traditioneel in veel landen een integraal onderdeel vormden van de samenleving en altijd prominent deel waren van het Arabische en regionale nationalisme, komen steeds meer onder druk te staan. In de meeste landen vermindert zowel hun aantal als hun invloed, wat te wijten is aan migratie, aan vruchtbaarheidscijfers, maar in het geval van Irak ook aan geweld en gedwongen verplaatsing. Etnische solidariteit wint aan kracht en etnische conflicten worden steeds feller, en het eeuwige Arabisch-Israëlische moeras tooit zich steeds vaker met etnisch-religieuze kleuren.

Een veelgehoorde stelling in het publieke debat, zowel in de regio zelf als in het westen, is dat deze geweldspatronen diepe historische wortels hebben die in de ‘mozaïek-samenlevingen’ van het Midden-Oosten gelegen zouden zijn, waarbij conflicten alleen de kop ingedrukt konden worden op imperiaal bevel van bijvoorbeeld de Ottomanen of de Britten, en later van dictaturen zoals die van de Ba’ath Partij. Toen deze verdwenen of werden afgezet, zoals in Irak gebeurde, kregen diepgewortelde schisma’s alle ruimte en kwamen ze tot uiting in conflicten en geweld. Uit meer liberale hoek, zowel in het Midden-Oosten als van sommige westerse commentatoren is echter soms een tegengestelde opinie te horen. Zij wijzen op perioden in het verleden van coexistentie en harmonie, waarbij de grenzen tussen de verschillende gemeenschappen minder duidelijk waren of onder invloed van de moderne tijd zelfs waren verdwenen. Zo kijken veel Irakezen met verwondering naar het sterk opgelaaide conflict tussen soennieten en sjiieten. Ze betogen dat in hun tijd het niemand interesseerde of iemand soenniet of sjiiet was en wijzen op de vele gemengde huwelijken. De huidige conflicten worden vervolgens verklaard in termen van imperialistische manipulatie, dictatoriaal bestuur en/of recente militaire interventies. Maar waar staan wij?

Opkomst en ondergang van het kosmopolitisme: een geschiedenis

Laten we beginnen in de laat-Ottomaanse tijd. De grote pluraliteit van etnische, religieuze en sociale groepen binnen het Ottomaanse rijk werd gekenmerkt door (meestal) harmonieuze coexistentie  en een duidelijke hiërarchie, maar men leefde wel op afstand van elkaar en met sterke grenzen tussen de gemeenschappen. Die situatie werd belichaamd door het zogenaamde “millet-systeem” dat was gebaseerd op interne organisatie en communale autoriteit: niet-islamitische religieuze gemeenschappen werden binnen het rijk erkend als communale eenheden met een zekere mate van interne autonomie, waarbij zaken als persoonlijke status, rituelen en financiën werden gereguleerd overeenkomstig de religieuze wetten en gebruiken van de groep. De staat ondersteunde deze communale autoriteiten, die veelal waren samengesteld uit religieuze hoogwaardigheidsbekleders. Ambachtsgilden, stadswijken, dorpen en stammen werden doorgaans volgens dergelijke lijnen georganiseerd. Deze communale barrières waren op plaatselijk niveau echter vaak poreus en religie was belangrijker dan etniciteit.

De zogenoemde “tanzimaat-hervormingen” uit het midden van de negentiende  eeuw, waarin onder meer de gelijkheid van alle onderdanen van de sultan werd vastgelegd ongeacht hun religie, leidde in meerdere opzichten tot een verstoring van het oude evenwicht. Hier kwam bij dat er langetermijnprocessen speelden waarbij de verschillende regio’s in toenemende mate deel gingen uitmaken van de wereldmarkt. De gevolgen van het opkomende kapitalisme waren door hun grotere affiniteit met de steeds dominanter wordende Europese belangen per saldo gunstiger voor de niet-moslims . In veel gebieden ontstond  onder de moslims daardoor grote ontevredenheid, wat in sommige gevallen tot gewelddadige conflicten leidde, bijvoorbeeld  in Syrië en Libanonhalverwege de negentiende eeuw.

In de ogen van het gewone volk liepen de internationale betrekkingen vooral langs communalistische scheidslijnen: de Europese machten waren christelijk en wilden als bondgenoten van de plaatselijke christenen strijden tegen de islam en de moslims. Dit communalistische model, met als kern het umma-nationalisme (nationalisme op grond van de wereldwijde gemeenschap van moslims), beleefde in recente religieuze ideologieën een heropleving. Vanuit een nationalistische, anti-imperialistische invalshoek worden politieke en militaire confrontaties (zoals in Afghanistan, Irak en Palestina) louter gezien als aanvallen op moslims door christenen (‘kruisvaarders’), joden en hindoes. De bijbehorende complexe geopolitieke kwesties worden verdonkeremaand of ondergeschikt gemaakt aan een foutief religieus idee over deze conflicten. De verzoenende toespraak van president Obama tegenover ‘de islamitische wereld’ lijkt dit idee te ondersteunen.

Het project van de hervormingsgezinde elites

De moderniteit en de Ottomaanse hervormingen hadden op de grootstedelijke elites een ander effect . Het project van de hervormingsgezinde elites (van de ‘Jonge Ottomanen’ vanaf 1860 tot en met de Jonge Turken van de constitutionele revolutie van 1908) behelsde de modernisering van het rijk tot een quasi-natiestaat met een gemeenschappelijk staatsburgerschap en een constitutionele regering. Gezien de pluraliteit aan etniciteiten, talen en religies binnen het rijk was dit wat ik ‘kosmopolitisch burgerschap’ zou willen noemen. Dit project werd enthousiast ontvangen door de grootstedelijke middenklasse, die zich uitbreidde naarmate de bureaucratieën, allerlei beroepsgroepen, het moderne zakenleven en de kunsten en media bloeiden. Dit waren de bewoners van het nieuwe publieke domein en zij waren vertegenwoordigd in de regering, verenigingen, scholen en universiteiten, de pers, de koffiehuizen en, last but not least, de nieuwe, respectabele meyhanes (bars/restaurants). De medeniyat ontstond, de belangrijke drinkcultuur die symbool stond voor beschaving. Essentiële onderdelen van deze visie waren de grote belangstelling voor moderne kennis, ideeën, wetenschap, rationaliteit en positivisme, alsook een kritische houding tegenover religie, wat voor velen neerkwam op een discrete afwijzing ervan.

Sommige moderne elites van de millets, de niet-islamitische groepen, omhelsden deze ideeën. De moderne christelijke elites, zowel in Turkije als in de Arabische wereld, deelden de conservatieve visie van hun communale autoriteiten en religieuze leiders niet. Deze laatsten behielden hun millet-oriëntatie om de communale grenzen in stand te houden, en tegelijkertijd om in de gunst te blijven van de autoriteiten en om privileges en concessies te verkrijgen. Sommige christelijke intellectuelen bekeerden zich (van het katholicisme of de christelijke orthodoxie) tot het protestantisme, en bijvoorbeeld Amerikaanse zendelingen waren zeer effectief in Libanon, waar ze deel uitmaakten van de Arabische culturele ‘renaissance’, wat onder meer tot uiting kwam in de stichting van de voorloper van de American University of Beirut.

De Grieken, van oudsher een essentieel onderdeel van de Ottomaanse mix, werden verscheurd door verschillende loyaliteiten en visies. De traditionele millet richtte zich op de kerk en het patriarchaat in Istanbul en was min of meer loyaal aan de Ottomanen. Deze loyaliteit kwam echter onder druk te staan door het opkomende Griekse nationalisme en de Atheense staat met haar hellenistische ideologie en zelfs een eigen nationale kerk, die van Athene. Anderen schaarden zich echter achter het nieuwe Ottomanisme en het idee van een gemeenschappelijk staatsburgerschap. In de provinciale Zwarte Zee-regio gebruikten veel Pontische Grieken het Griekse schrift, maar spraken Turks. Ze waren verbaasd toen ze van leraren en missionarissen uit Griekenland hoorden dat ze deel uitmaakten van een Helleense natie met Athene als hoofdstad.

1908

Het hoogtepunt van het zelfbewustzijn wat betreft het Ottomanistische staatsburgerschap kwam met de revolutie van de Jonge Turken in 1908 , die was gericht tegen het religieus-autoritaire bewind van sultan Abdülhamid II (r. 1876-1909). Onder diens bewind werden hervormingsgezinde politieke bewegingen en ideeën onderdrukt, evenals seculiere en positivistische denkbeelden. Daarop verlegde de moderne intelligentsia de aandacht van haar bloeiende perscultuur naar wetenschap, literatuur en nieuws, en ontsnapte zo aan de censuur.

Het religieuze reveil onder Abdülhamid II betekende weliswaar niet dat de hervormingen op het gebied van gelijkheid terug werden gedraaid, maar in de provincies leidde het  tot veel geweldsincidenten tegen christenen, met name tegen de Armeniërs in Anatolië, die deels werden gepleegd door de Hamidiye-regimenten van de Koerdische hulptroepen. Dit vormde de inleiding op de grotere slachtpartijen die tijdens de Eerste Wereldoorlog zouden plaatsvinden. Door dit alles werd de revolutie van 1908 gezien als het einde van de tirannie en een vernieuwing van de gemeenschappelijke Ottomaanse broederschap in de verschillende gemeenschappen. In veel Ottomaanse steden vonden demonstraties plaats van islamitisch-christelijke vriendschap, waaronder in Istanbul en Beiroet. En in de hoofdstad legden islamitische religieuze leiders op Armeense kerkhoven bloemen op de graven van eerdere slachtoffers van geweld.

Vrijmetselaarsloges

Een belangrijk podium voor het Ottomaanse kosmopolitisme werd gevormd door de vrijmetselaarsloges. Vanaf de jaren zestig van de negentiende eeuw mochten Ottomaanse moslims lid worden van deze loges en veel intellectuelen en figuren uit het openbare leven werden enthousiaste vrijmetselaars. Hun favoriete loges volgden de Grand Orient de France, die in tegenstelling tot zijn Britse equivalenten de verwijzingen naar een opperwezen en de onsterfelijkheid van de ziel overboord gooide – het deïstische principe van de eerdere vrijmetselaars. Ook werd het motto van de Franse revolutie omhelsd: vrijheid, gelijkheid, broederschap (waar de Jonge Turken later “gerechtigheid” aan toevoegden). Deze loges waren voorstanders van seculier positivisme en rationaliteit, wat deels hun aantrekkingskracht op de Ottomaanse liberalen verklaart. Onder de vrijmetselaars bevonden zich Grieken, Armeniërs en joden, naast Europese staatsburgers. Het Turks werd in sommige loges één van de officiële talen van de handelingen van de bijeenkomsten.

Veel Ottomaanse intellectuelen combineerden vrijmetselarij en positivisme met een heterodox islamitisch mysticisme, in het bijzonder het Bektashisme, een traditionele Turkse soefi-orde die in de jaren twintig van de negentiende eeuw verboden werd en daarna ondergronds ging in geheime genootschappen. Ibn Arabi (1165-1240) de sleutelfiguur van het islamitisch mysticisme, werd samen met Herbert Spencer en Auguste Comte omhelsd. Wat deze twee stromingen gemeen hadden was hun afwijzing van religieuze autoriteit en religieuze instellingen.

Vrijmetselarij was eveneens gangbaar in Egypte, waar de islamitische hervormer Jamal-ad-Din Al-Afghani (1838-1897) meester van een loge was. Sommige van zijn volgelingen waren ook lid, onder wie Muhammad Abdu (1849-1905). Vrijmetselarij speelde ook hier een belangrijke rol binnen de politieke denkbeelden van de elite. De Irakese dichter Ma’ruf al-Rusafi (ovl. 1945) werd in Istanbul gerekruteerd in een loge, maar nam daar later als Irakees en Arabisch nationalist weer afstand van.

De samenzwering die uitmondde in de revolutie van de Jonge Turken van 1908 werd gesmeed in de Italiaanse vrijmetselaarsloge in Salonika (het huidige Thessaloniki). In deze stad bood de juridische onschendbaarheid van buitenlanders en hun huizen de militaire samenzweerders bescherming tegen de politie en de spionnen van Abdülhamid. In 1909 vond onder leiding van een aantal religieuze figuren een contrarevolutie plaats in Istanbul, ter ondersteuning van de sultan en de islamitische sharia. De coup werd neergeslagen door legereenheden uit Salonika en leidde tot de afzetting van de sultan. De vier leden van de delegatie die naar het paleis ging om Abdülhamid van zijn afzetting op de hoogte te brengen, waren allen afkomstig uit minderheidsgemeenschappen, zoals de joodse Emmanuel Carasso, een prominente vrijmetselaar. Uiteraard voedde dit alles latere samenzweringstheorieën over vrijmetselaars en joden die het laatste islamitische kalifaat zouden willen beëindigen, maar Carasso was een Ottomanist en een verklaard tegenstander van de zionistische aanspraken.

De onstuimige eerste dagen van de nieuwe grondwet en de Ottomaanse renaissance werden spoedig overschaduwd door een groot aantal ernstige problemen. Het rijk was vrijwel bankroet, militair kwetsbaar en het werd verscheurd door elkaar bestrijdende facties binnen de Jonge Turken en onder hun tegenstanders. De oorlogen die volgden – in Tripoli tegen de Italianen, daarna de Balkanoorlogen en uiteindelijk de Eerste Wereldoorlog – droegen allemaal bij aan een verscherping van nationalistische, religieuze en etnische conflicten, die de kortstondige bloei van ideeën rond kosmopolitisch burgerschap verstoorden. Islamitische vluchtelingen uit de Balkan en de Kaukasus (door de Europese vijand allemaal bestempeld als Turken) stroomden Turkije binnen waardoor er communale en religieuze vijandschap oplaaide. In 1915 de vonden in Anatolië de Armeense slachtpartijen plaats, gevolgd door de nederlaag in de Eerste Wereldoorlog, de oorlog tegen de Grieken en de bevolkingsuitwisseling met diezelfde Grieken. Uit dit alles kwam de Turkse Republiek voort: seculier, maar met een bevolking die voornamelijk bestond uit soennitische moslims en die grotendeels ‘gezuiverd’ was van de niet-islamitische Armeense en Griekse gemeenschappen. De conflicten die volgden waren voornamelijk tegen de etnische Koerden gericht en in mindere mate tegen de ‘ketterse’ Alevieten.

Het einde van het rijk

De opdeling van het rijk en de rol van Arabische ideologische en militaire krachten hierin, betekende een stimulans voor het Arabische nationalisme en het nationalisme  gebaseerd op de natiestaat. De koloniale regimes en mandaatregeringen die in sommige landen werden gevestigd versterkten deze nationalistische gevoelens. Toch bleven er ook onder deze nieuwe omstandigheden vormen van kosmopolitisch (of nu eerder pluralistisch) burgerschap bestaan, tenminste onder sommige intellectuelen en notabelen. Dit pluralisme verschoof van het Ottomanisme naar de religieuze en etnische verscheidenheid in de nieuwe landen. Deze staten waren gevormd op grond van territorium (zoals Irak) en (veelal Arabische) etniciteit, waarbij rivaliserende nationalistische ideologieën op deze verschillen inspeelden. Binnen elke staat was echter sprake van meerdere etniciteiten en religies, waarvan sommige een ongemakkelijke relatie met het nationalisme hadden. Liberale en linkse organisaties omhelsden een concept van de natie dat wat burgerschap en territorium betreft was gebaseerd op insluiting waarbij verscheidenheid werd verwelkomd, tegenover etnische en religieuze definities die gebaseerd waren op uitsluiting.

Ik wil één en ander illustreren aan de hand van de twee meest gerenommeerde Iraakse dichters uit die jaren, Jamil Sidqi al-Zahawi (1863-1936) en Ma’ruf al-Rusafi (1875-1945). Beide mannen waren tijdens hun jeugd en vroege loopbaan Ottomanen. Ze woonden vele jaren in Istanbul, waren enthousiaste aanhangers van het Comité voor Eenheid en Vooruitgang (de Jonge Turken) en werden allebei voor Iraakse districten gekozen in het Ottomaanse parlement. Zahawi bleef tijdens de Eerste Wereldoorlog de Ottomanen steunen en schreef ook gedichten van die strekking, waaronder een lofzang op Enver Pasha, de sterke man in de Regering van Eenheid (de Jonge Turken) en de vermeende dader van de Armeense massamoord. Na de oorlog maakte hij een draai en schreef hij prijzend over de Engelsen en hun superioriteit ten op zichte van de Turken. Hij werkte bij onderwijs- en mediaorganisaties in het mandaatgebied en schreef zelfs gedichten (die hij antedateerde tot de oorlogsjaren) waarin hij Jamal Pasha aanviel, de Wali van Damascus die Arabische patriotten liet ophangen. Dit alles zou nog gezien kunnen worden als eenvoudig politiek opportunisme. Toch behield Zahawi zijn afstand tot het geloof, zijn toewijding aan sociale hervormingen, wetenschap, rationaliteit en bovenal de emancipatie van vrouwen – omwille waarvan hij vaak werd aangevallen en één keer ook zijn baan verloor. Zijn steun aan de Engelsen kan worden gezien als onderdeel van zijn toewijding aan het hervormingsproject, dat hij eerst zocht bij de Ottomaanse hervormers en daarna bij de Europese koloniale macht.

De andere dichter, Rusafi, was impulsiever en meer bohemien in zijn leefwijze. Hij schoof in de richting van het Iraakse nationalisme en werd tegenstander van de Britten en de monarchie. Ook hij bleef voorstander van hervormingen, en hoewel hij verklaarde een gelovige moslim te zijn, stond hij vijandig en vol minachting tegenover de oelama (de islamitische geleerden), die hij reactionair vond. Beide dichters waren voorstander van een pluralistisch Irak – en hadden ook allebei een Koerdische ouder. Ze pleitten voor christelijke en joodse gelijkheid en hadden binnen deze groepen ook vrienden en collega’s. Zo schreef Rusafi een mooi expressief gedicht naar aanleiding van de dood van Sassoon Eskell, de joodse minister van financiën in de eerste regering, die ooit een prominent Ottomaan was geweest, in het Parlement van Eenheid had gezeten en lid was geweest van verschillende officiële comités en delegaties.

‘Republiek der letteren’

Christelijke en joodse intellectuelen namen prominent deel aan de ontluikende ‘republiek der letteren’ – zij aan zij met moslims. Pater Anastas al-Karmali, een katholieke priester, taalwetenschapper en hoofdredacteur van het culturele tijdschrift Lisan al-Arab, voerde een intensieve correspondentie met de salafistische soennitische alim (islamitisch wetenschapper) Mahmud Shukri al-Alusi. En ook de joodse dichter en journalist Anwar Sha’ul en de christelijke journalist en literair criticus Rafa’el Butti waren belangrijke figuren in het publieke domein van het vroege Irak. Zo zijn er veel meer voorbeelden te geven.

De mix van religies bleef niet beperkt tot de intelligentsia en de notabelen, maar was ook aanwezig in de vele gemengde buurten en soms zelfs op het platteland. Joodse landeigenaren in het zuiden voldeden aan hun verplichtingen tegenover hun sjiitische pachters en werknemers door het organiseren en financieren van bijeenkomsten op de belangrijkste datum van de sjiitische religieuze kalender: het Ashura-festival in de maand Muharram, waarin de martelaarsdood van imam Hoessein wordt herdacht.

Maar hoewel het Arabische nationalisme formeel seculier van aard was, kreeg het steeds meer sektarische trekjes, vooral in relatie tot de scheiding tussen soennieten en sjiieten. Sati’ al-Husri, de ideoloog van dit nationalisme, stond als hoge onderwijsambtenaar in de jaren twintig wantrouwig tegenover sjiitische leraren en onderwijskundigen, waarbij hij wees op hun Iraanse connecties en hun gebrek aan toewijding aan het Arabisme. Hijzelf begon zijn loopbaan als Ottomaans ambtenaar en sprak Arabisch met een accent, want zijn eerste taal was Turks. Later, in de jaren dertig en veertig, zorgden de toenemende Palestijnse conflicten ervoor dat Arabische nationalisten zich tegen de inheemse joden keerden en enthousiasme voor het nazisme opvatten. In het algemeen had het Duitse model van etnisch-linguïstisch nationalisme en de nadruk op bloed, bodem, solidariteit en leiderschap een grote aantrekkingskracht op veel Arabische nationalisten. Onderdeel van dit model was een diepe vijandigheid jegens kosmopolitisme en pluraliteit.

Het was de linkerzijde van het politieke spectrum, en dan vooral de culturele componenten ervan, die de fakkel van het pluralisme en de openheid tegenover de verschillende segmenten van de natie overnamen. De Iraakse communistische partij bleef  tot in de jaren vijftig alle sectoren van de samenleving omarmen, waarna het echter in toenemende mate gedwongen werd gemene zaak te maken met het nationalisme. Dit was ook in Egypte het geval. Het kosmopolitische milieu en de ideeën over gemeenschappelijk staatsburgerschap bleven hier in de eerste helft van de twintigste eeuw gangbaar. Het beroemde kosmopolitisme van Alexandrië of Caïro kwam wellicht voor een deel voort uit de koloniale samenleving onder Brits voogdijschap, maar omvatte tegelijkertijd veel intellectuele, artistieke en progressieve elementen die interacteerden met inheemse Egyptische elites. Taha Hussein schreef in de jaren dertig het boek The Future of Culture in Egypt, waarin hij op controversiële wijze de nadruk legde op de mediterrane en Helleense identiteit van de Egyptische geschiedenis en cultuur. Nu de Turken het land niet langer in hun greep hielden, was het vrij om deze bestemming te volgen. De prominente intellectueel en docent Lutfi al-Sayid pleitte voor een burgerlijk nationalisme, liberaal en niet aan geloof gebonden, wat eveneens het streven was van Sa’ad Zaghloul, de vader van het Egyptische nationalisme. Links was kosmopolitisch en had leiders als Henri Curiel, een Europese jood, wat echter door sommigen echter gezien wordt als een factor die bijdroeg aan de zwakte en mislukking van links.

De Moslimbroederschap was de voornaamste rivaal van links-liberaal Egypte: populistisch, nationalistisch en provinciaal. Haar wortels lagen in de Egyptische samenleving, maar het was slechts één oppositionele stroming uit vele. Etnische en religieuze verscheidenheid was een kenmerk van de hele Egyptische samenleving, niet alleen in de hogere echelons. Griekse winkeliers, Maltese en Italiaanse haven- en spoorwegarbeiders leefden naast hun inheemse collega’s. In de kranten speelden spotprenten in op etnische stereotypen en taalgrapjes. Ook in de bloeiende en populaire filmindustrie kwam deze verscheidenheid tot uiting. De film Fatma, Marika, and Rachel was een romantische komedie uit de jaren ’40 waarin de held, een rijke islamitische playboy, zich voordoet als jood als hij zich verlooft met het joodse meisje Rachel. Daarna is hij verloofd met Marika, een Griekse, en doet hij net of hij een Griek is. Vervolgens valt hij voor de islamitische Fatma. Eén en ander gaat uiteraard gepaard met de nodige komische verwikkelingen. Op het laatst stemt hij met tegenzin in met een gearrangeerd huwelijk, waarbij hij de bruid niet kent, maar gelukkig blijkt dit niemand anders te zijn dan zijn geliefde Fatma.

Het einde van de verscheidenheid

De verscheidenheid en het politieke pluralisme (met alle zwakheden daarvan) in Egypte werden sterk teruggedrongen, zo niet beëindigd, door de staatsgreep van Nasser, die werd gevolgd door de Suezcrisis en de uitwijzing van de meeste buitenlanders en joden. Dit was het werkelijke einde van de Britse koloniale voogdij, alsook van een groot deel van de culturele en politieke diversiteit. Nasser en zijn nasserisme wilden Egypte een leidende rol geven in de Arabische wereld en een vooraanstaande plaats in de opkomende beweging van niet-gebonden landen, om zo een soort ‘Derde Wereld’-bruggenhoofd naar de Sovjets te creëren. Ihsan Abdul-Qadous, in die tijd een prominente schrijver en journalist, schreef dat hij en zijn collega’s verbaasd waren toen ze van Nasser te horen kregen dat ze “Arabieren” waren. De intelligentsia, die voortkwam uit kosmopolitisch links en uit het marxisme, werd meegesleept door het enthousiasme over de nationalistische bevrijdingsbewegingen in de Derde Wereld, die door de Sovjets werden gesteund . Al snel werden ze vergezeld – zo niet overspoeld – door een nieuwe intelligentsia: massageproduceerd, slecht opgeleid, in dienst van de staat en niet beschikkend over de culturele visie en ruimdenkendheid van haar voorgangers. Deze nieuwe intelligentsia werd het boegbeeld van een bekrompen nationalisme dat uiteindelijk uitmondde in het islamisme. De Koude Oorlog, de trauma’s van de conflicten met Israël en de meer recente militaire avonturen van het Westen speelden daarbij  allemaal een rol.

Wat gebeurde er met de kosmopolitische intellectuelen?

De culturele en psychologische meanders van de antikoloniale Derde Wereld-ideologie, met kosmopolitische, intellectuele pioniers als Franz Fanon (ondersteund door Sartre en later Foucault en andere westerse linkse denkers), vonden weerklank bij veel intellectuelen uit de regio. Andere kosmopolitische intellectuelen, zoals Ali Shari’ati in Iran, ontwikkelden de antikapitalistische, antiwesterse zoektocht naar authenticiteit verder en verzonnen een bevrijdingstheologie rond de oude sjiitische martelaars. Veel Arabische en Turkse intellectuelen ontwikkelden soortgelijke denkbeelden. Hun volgelingen deelden echter niet hun bredere, universalistische visies en sloegen een bekrompen en fundamentalistische richting in. Deze trends beïnvloedden de regimes die in de tweede helft van de twintigste eeuw aan de macht kwamen na een reeks van militaire staatsgrepen, zoals de Ba’ath-partijen in Irak en Syrië. Deze regimes bestonden uit groepen en clans met een achtergrond van agrarische armoede. Ze koesterden een wrok tegenover de oude elites (die ze dan ook hun macht ontnamen), die vanouds onderdeel waren van de Midden-Oosterse diversiteit. De totalitaire regimes en hun aanhang verscherpten de religieuze en etnische spanningen en droegen zo bij tot de toenemende isolatie en bekrompenheid van de samenleving, wat in extreme gevallen, zoals in Irak, tot etnische zuiveringen leidde.

Stel, je hebt vrienden uit het Midden-Oosten die bedroefd en verbaasd tegen je zeggen: “Waar komt al dat sektarisme en fanatisme toch vandaan? Vroeger wisten we niet eens wie soenniet of sjiiet was, en het kon ons niet schelen wie kopt was of moslim!” Dan is de kans groot dat deze mensen zijn voortgekomen uit de goed opgeleide middenklasse, die door de totalitaire clan-regimes en hun culturele apparaat werd onderworpen en verzwakt . De gelukkigen onder hen konden echter migreren naar de grazige weiden van het Westen, waar het oude kosmopolitisme van het Midden-Oosten bloeit in Londen en Parijs.

Dit artikel is een voorproefje van de hoofdstukken uit het nieuwe boek van Sami Zubaida “Beyond Islam” over de onderwerpen kosmopolitisme en nationalisme, dat later dit jaar bij I.B. Tauris zal verschijnen.

Leave a Reply

 

This site uses Akismet to reduce spam. Learn how your comment data is processed.