DiversityWorld

Als je Nederlands en Iraans bent

By Tuesday 8 February 2011 No Comments

Het Museum of Contemporary Art in Teheran bezit een flink aantal moderne kunstwerken van Picasso, Cézanne, De Kooning, Giacometti, Andy Warhol en anderen. Het is een van de mooiste collecties moderne kunst buiten de westerse wereld, maar helaas ontoegankelijk voor publiek. In 2010 ging het museum echter akkoord met het uitlenen van een van de werken van Kees van Dongen aan Nederland voor de tentoonstelling rond diens werk, “De grote ogen van Kees van Dongen”. De expositie bestaat voornamelijk uit portretten in felle kleuren, met name van mooie jonge vrouwen. Het Nederlandse schilderij dat in Iran hing, maakte de reis van Teheran naar Rotterdam. Voor mij als Nederlands-Iraanse was het een vreemde, maar inspirerende ervaring om een Nederlands schilderij te zien dat normaal in Iran zijn jaren slijt. Mijn twee verschillende werelden leken plotseling wat minder ver uit elkaar te liggen dan normaal het geval is (of lijkt).

Natuurlijk waren er ook veel andere schilderijen in bruikleen, uit steden over de hele wereld. Als je de tentoonstelling binnenkomt, zie je op het eerste grote bord aan de muur dat de werken afkomstig zijn uit New York, Genève, Moskou en Teheran. Er zijn meer dan zestig schilderijen te zien, waaronder dus één portret uit Teheran. Toch besloten de organisatoren om juist deze stad expliciet te noemen bij binnenkomst. Waarom? Natuurlijk vanwege de magnetische aanwezigheid van die naam in zo’n opsomming, omdat, hoewel er genoeg beroemde Iraanse kunstenaars zijn, je Teheran zelden op dergelijke lijstjes ziet. Het blijft een ambivalente ervaring om die stad vermeld te zien staan; heel anders dan als je de naam ziet staan in een lijst met voorwerpen uit de antieke wereld, of bij een of andere premoderne dynastie.
Ik weet dat het een curieuze uitzondering is als Teheran in een lijst met moderne kunst staat. Maar  ik vraag me ook af hoe het zou zijn als het Iraanse Museum of Contemporary Art zijn plaats zou kunnen innemen naast andere gerespecteerde kunstinstellingen. Voor mij, als Nederlands-Iraanse, is de aanwezigheid van Teheran op zo’n lijst belangrijk.

Voor een aanzienlijk deel van de Nederlandse bevolking bestaat er een identiteit die we kunnen omschrijven als ‘echt Nederlands’ (onlangs kritisch beschreven door Lammert de Jong in zijn boek Being Dutch, more or less). Voor veel Iraniërs die doorgaans succesvol in de Nederlandse samenleving zijn geïntegreerd en relatief makkelijk toegang hebben tot de ‘hoge cultuur’, en zeker voor degenen die in Nederland de basisschool hebben doorlopen is de term ‘echt Nederlands’ nogal vreemd, zelfs ergerlijk. Ondanks hun succesverhalen in dit land worden jonge Nederlandse Iraniërs vaak niet gezien als echt Nederlands: een baard is een baard, en je bent gewoon een ‘allochtoon’. In het Grieks betekent ‘allochtoon’ letterlijk ‘niet uit hetzelfde land.’ Je bent een buitenstaander die wordt getolereerd, maar die niet teveel mag klagen over belangrijke kwesties, want hij is te gast in dit land. Als je kritiek hebt op Nederlandse praktijken is de reactie vaak: “Als het je niet bevalt, waarom woon je dan hier? Waarom ga je niet terug naar je eigen land?” Voor sommigen versterkt die atmosfeer hun gevoelsmatige banden met Iran, terwijl anderen benadrukken dat ze zowel Nederlands als Iraans zijn. Door de tweede groep wordt die fundamentele meervoudigheid van identiteit ervaren als iets volkomen natuurlijks en overduidelijks, zeker in een globaliserende wereld als de onze. Maar onze vrijheid “om onze persoonlijke identiteit te handhaven kan soms verbazingwekkend beperkt zijn in de ogen van anderen, ongeacht hoe we naar onszelf kijken.” (Sen, p. 6)

Maar ook Iraniërs die zijn opgegroeid in Teheran in plaats van Amsterdam creëren maar al te vaak scheidslijnen tussen binnen en buiten. Zij zien Iraniërs die jarenlang buiten Iran hebben gewoond niet als “echte” Iraniërs, en omdat ze uit Iran komen, vinden ze dat westerlingen gewoonweg niet kunnen begrijpen of aanvoelen wat het betekent om een echte Iraniër te zijn. In zinnen als “Maar lieverd, jij hebt geen idee hoe het hier is” en “Hij weet dat niet, hij is een nep-Iraniër” zitten opvattingen besloten die geen recht doen aan de meervoudigheid van de Iraanse verhalen. Iraniërs die zijn opgegroeid in Iran, en die later in hun leven zijn geëmigreerd of gevlucht, voelen zich uiteraard zeer zelfverzekerd over hun Iraanse identiteit. Maar wie is opgegroeid in een westers land dat hen, ondanks alle grote voordelen die het bied, vaak toch blijft zien als buitenstaanders, bevindt zich in een meer precaire situatie. In de ogen van de dominante groep zijn we niet echt Nederlands en ook niet echt Iraans. In werkelijkheid zijn we allebei, en zouden we niet hoeven te lijden onder een “civilisationele opsluiting,” een reductie waarbij geen oog is voor de interne diversiteit van identiteiten en het “bereik en de invloed van interacties – zowel intellectueel als materieel – die de regionale grenzen van de zogenaamde beschavingen overschrijden.” (Sen, p. 10-11)

De herinneringen aan de oorlog met Irak zijn voor mij nog zeer levendig, in het bijzonder de bommen die op Teheran vielen, ook in de straat waar ik als kind speelde. Mijn Iraanse gevoel ergens thuis te horen is sterk gevormd door de rampzalige jaren tachtig en de ervaringen van de generatie van mijn ouders. De opvatting dat ik, en anderen zoals ik, geen echte Iraniërs zouden zijn, wat soms subtiel en soms minder subtiel wordt uitgedrukt, is behoorlijk shockerend, versterkt door het gevoel dat de Nederlandse samenleving het moeilijk vindt te begrijpen dat een mens meerdere identiteiten kan hebben. De veiligheid die de Iraanse identiteit mij biedt wordt dan op een negatieve, exclusieve manier gerelativeerd. En hoe Iraniërs die in Iran wonen over ons denken, en hoe wij over hen denken, maakt wel degelijk uit. De manier waarop we elkaar zien vormt de ander, of we dat nu leuk vinden of niet. Dit komt het duidelijkst tot uiting in de ambivalentie die ik voelde toen ik nadacht over de Iraanse Groene Beweging. Ging het hier ook om een ‘wij’ waar ik deel van uitmaakte?

Voor mij persoonlijk betekende de opkomst van de Groene Beweging dat ik alles moest neerleggen waar ik mee bezig was, en wel onmiddellijk. In de zomer van 2009 was ik op bezoek in Berlijn, maar in mijn hoofd was ik voortdurend bezig met mijn Iraanse vrienden en familie. Toen ik las over de opstand van 1953 tegen de Sovjets, moest ik automatisch denken aan het geweld dat in 2009 volgde op de verkiezingen in Iran. De Berlijnse graffiti over Neda Agha Soltan versterkte die gevoelens nog eens, en eigenlijk dacht ik toen voor het eerst echt na over de trieste aspecten van het verschijnsel ballingschap.

Ik richtte me volledig op het nieuws. Vaak bereikte dat nieuws, en ook foto’s en videobeelden, de mensen buiten Iran sneller dan de inwoners zelf. Het was bizar hoe het normale onderscheid tussen openbaar en privé, tussen binnen en buiten, gelovigen en ongelovigen en zelfs tussen mannen en vrouwen, vervaagde in een enorme catharsis waar de mensen jarenlang naar hadden verlangd. Dit was absoluut een Gebeurtenis, in de betekenis die mensen als Alain Badiou en Simon Critchley in filosofische zin aan dit woord hebben gegeven. De Gebeurtenis eiste mijn aandacht op en vormde mijn subjectiviteit, het type mens dat ik wilde zijn.

De Groene Beweging, en vooral het idee van de zwijgende, marcherende burgers van Teheran, liet zijn eigen waarheid zien, datgene wat Hamid Dabashi in zijn boek over het moderne Iran omschrijft als een “onderbroken volk” . Met dit type waarheid bedoelen Badiou en Critchley iets anders dan een correspondentietheorie van de waarheid, waarin iets waar is als het correspondeert met een feit: de waarheid van de zwijgende mars van een onderbroken volk heeft veel meer te maken met loyaliteit, het Nederlandse ‘trouw’ en het Duitse ‘Treue’; het gaat erom dat je trouw bent aan iets. Hoewel ik me in het Westen bevond, ervoer ik en met mij talloze anderen de zwijgende marsen als een roeping, zodat het woord waarheid nu betekende dat je trouw was aan die oproep. In de woorden van Levinas: de roeping herinnerde hij mij aan de oneindige waarde van de eindige individuele mensen die samen optrokken. Het horen van die oproep was een wezenlijk heteronome ervaring, waarbij de anderen definieerden wie ik was. Ik ben wat ik ben vanwege hen.

De tijd verstreek en op een dag besloot mijn vriendin Golrokh om een ‘lege stoelenprotest’ te organiseren voor de lege stoelen van haar studiegenoten (zie ook: www.whereismyclassmate.com). Ik hielp haar daarbij. Een keer vroeg ze me waarom mijn beschrijving van de actie zo neutraal was, waarom ik het in een van onze blogs niet had gehad over “onze studiegenoten” . Ik antwoordde dat ik aarzelde om het inclusieve “ons” te gebruiken, aangezien dat ook op mijzelf betrekking zou hebben en ik wilde niet door anderen worden bekritiseerd: “Sommige mensen, en dat kunnen westerlingen zijn of niet, willen dat dit ‘wij’ geen westerse Iraniërs omvat, waardoor ik voorzichtig ben geworden in mijn taalgebruik. Het is een automatisme dat ik dit woord niet in het openbaar gebruik, maar als ik alleen ben zeg ik het tegen mijn hart.” Ze begreep mijn lastige situatie meteen en schreef het volgende:

“Ik, die opgroeide in Teheran, heb niets in deze stad. Zelfs mijn ouders wonen hier niet meer en ik heb hier geen eigen huis of kamer. Maar ik voel altijd dat de stad net zozeer van mij is als van miljoenen medeburgers. Elke dag die ik in Teheran heb doorgebracht [tijdens de protesten] vond ik dat de stad aan mij toebehoorde. En op elke straathoek stonden de autoriteiten die me alleen al door hun aanwezigheid het recht op deze stad ontzegden. Dat zeiden ze met wapens. Anderen zeggen zulke dingen op een andere manier, met woorden. Luister niet naar hen! Deze stad is van jou en jij kunt haar beïnvloeden. Toen de mensen hun woningen in Teheran verlieten en zagen hoeveel ze gemeen hadden, was de stad van ons, totdat er wapens tegen ons werden gebruikt. Maar of de politie er nu is of niet, deze stad is van ons en wij zijn springlevend. Het hangt er allemaal van af wat we verkiezen te zijn […] De Groene Beweging heeft een nieuwe huis voor ons gebouwd waar wij een metamorfose zijn ondergaan. Dat geldt ook voor jou. Jij bleef niet passief, jij werd net zo geraakt door wat er hier gebeurde als je Groene vrienden. Thuis is waar wij deze ervaringen delen, een plek waar we niet alleen Iraanse landgenoten zijn, maar mensen met gemeenschappelijke idealen en verwachtingen […] We kunnen allemaal deel uitmaken van de Groene Beweging. Maak je dus niet druk over kritiek en zeg ‘we’ als je het over ons hebt.”

Natuurlijk blijven er goede redenen om voorzichtig te zijn met ‘wij’ of ‘ons’. Als je het woord ‘ons’ gebruikt, moet je altijd volkomen eerlijk zijn. Ik heb de hoop dat westerse Iraniërs hun best zullen doen om hun landgenoten in Iran te begrijpen, maar ook dat Iraniërs in Iran, en zij die nu naar het Westen komen, hun best zullen doen om hun westerse vrienden te begrijpen, en dan met name de meervoudigheid van hun identiteit.
Honderd jaar geleden wilde Kees van Dongen per se met veel verschillende artistieke groepen werken, en niet slechts met één. Hij wilde niet gereduceerd worden tot een enkelvoudige artistieke identiteit. Zijn levendige wijsheid is belangrijk voor de kunst van het leven zelf, iets wat de Nederlanders tegenwoordig niet genoeg onderkennen: “De charme van het huidige tijdperk, is dat men alles door elkaar kan mengen, kan combineren: het is echt het tijdperk van de cocktail.” (Geciteerd in de tentoonstelling van het Rotterdamse Museum Boijmans van Beuningen.)

Literatuur:

Lammert de Jong, Being Dutch, more or less.
Rozenberg Publishers, Amsterdam, 2010.

Hamid Dabashi, Iran, a people interrupted.
The New Press, New York en London, 2007.

Simon Critchley, Infinitely Demanding, Ethics of Commitment, Politics of Resistance. Verso, New York en London, 2007.

Amartya Sen, Identity and Violence, the illusion of destiny.
W. W. Norton & Company, New York en London, 2007.

Vertaling uit Engelse versie op:

http://tehranreview.net/articles/7254

Pooyan Tamimi Arab

Pooyan Tamimi Arab

Pooyan Tamimi Arab heeft kunstgeschiedenis en filosofie gestudeerd in Amsterdam en New York. Op dit moment is hij promovendus Culturele Antropologie in Utrecht.

Leave a Reply

 

This site uses Akismet to reduce spam. Learn how your comment data is processed.