BooksMiddle East

Zwartboek islam

By Friday 4 February 2011 No Comments

Ik stel me wel eens voor hoe in 2110 een historicus  tijdens zijn onderzoek stuit op de commotie die het woord ‘islam’ in het Westen, en in het bijzonder in Europa, in de overgang van de twintigste naar de eenentwintigste eeuw losmaakt. Ik stel me voor hoe hij verdwaalt in een onoverzichtelijk discours, dat zich rond die eeuwwisseling als een olievlek verspreidt en zich in de meest uiteenlopende vormen manifesteert: een niet te stuiten journalistieke aandacht voor alles wat met de islam te maken heeft over een indrukwekkende verzameling al dan niet pseudowetenschappelijk onderzoek; een niet te beklimmen berg aan beleidsteksten; en een stortvloed van agressieve internetsites en obscene haatmails.

Onze onderzoeker zal tot zijn niet geringe verbazing ook een goeddraaiende islamindustrie ontdekken: de islam verkoopt, in welke vorm dan ook! En hij zal ongetwijfeld stoten op het boek De islam. Kritische essays over een politieke religie, samengesteld door Wim van Rooy en Sam van Rooy. Het boek is bijna achthonderd pagina’s dik. Op de achterkant van de bundel prijkt volgend citaat van de Duitse filosoof Arthur Schopenhauer: “In de Koran worden we geconfronteerd met de treurigste en de armzaligste vorm van het theïsme. Er mag dan weliswaar veel door de vertaling verloren zijn gegaan, maar ik heb er niet één waardevolle gedachte in kunnen ontdekken.” Het citaat geeft meteen de teneur aan van de opstellen in het boek. De bundel is slechts een van de tientallen boeken die iedere dag wereldwijd pro en contra de islam worden gepubliceerd. Waarom, zo stel ik me voor dat de onderzoeker zal vragen, werd er door de betrokken partijen zoveel energie gestoken in het proberen te omschrijven, definiëren, interpreteren, controleren, demoniseren, et cetera van de islam? Waarom was de islam – de verdediging ervan of de aanval erop – van zo wezenlijk belang voor Europa? Waarom werd precies dat woord het strijdperk waarop de identiteit van Europa werd uitgevochten? Is de islam dan toch de Grote Andere van Europa? Is het dan niet toevallig dat het woord ‘Europeses ‘voor het eerst gebruikt werd in een Latijnse kroniek enkele jaren na de slag bij Poitiers (732), waar Karel Martel een moslimleger versloeg? Zijn Europa en de islam dan echt elkaars negatief?

De Duitse filosoof Rudiger Safranski schreef enkele jaren geleden een essay onder de titel Hoeveel globalisering verdraagt de mens?(2003) Een intrigerende variant hierop is Hoeveel islam verdraagt de mens? De discussie over de islam is een van de belangrijkste vectoren van het globaliseringsproces geworden. Het ‘islamdebat’ is uitgegroeid tot een kruispunt waar politieke en religieuze, sociaal-economische en culturele, psychologische en sociologische factoren voortdurend crashen. De vraag blijft of de islam die plaats terecht wordt toegekend, maar tegelijkertijd valt die vraag inmiddels niet meer te beantwoorden. Er bestaat nauwelijks nog zoiets als een objectief fenomeen “islam” waarover de media zo waarheidsgetrouw mogelijk rapporteren. De islam komt pas door het prisma van de mediatisering als object tot stand, maar als object is de islam onherroepelijk door de media gecontamineerd en gevirtualiseerd. De islam is een gigantisch projectiescherm geworden voor de angsten, verwachtingen en frustraties van zowel moslims als niet-moslims.

Over projectie gesproken: Wim Van Rooy, een van de samenstellers van De islam. Kritische essays over een politieke religie, omschrijft in het ‘Woord vooraf’ de islam als een ‘mensonterende, anti-judaïsche, vrouwvijandige, belligerente, kinderlijke en achterlijke ‘religie’.” En dat is, volgens de auteur, “een reëel beeld van de islam in al zijn facetten”, geen postmodern “narratiefje”, maar niets minder dan de “waarheid”. Deze laatste opmerking maakt duidelijk dat de afrekening met de islam meteen ook een afrekening is met het gedachtegoed van het cultuurrelativisme en het poststructuralisme (én met de jaren zestig van vorige eeuw). Dat maakte Wim van Rooy al duidelijk in zijn vorige boek De malaise van de multiculturaliteit (2008). Zo zou de deconstructie de fundamenten onder de (westerse) rationaliteit hebben weggeslagen en daardoor de deur hebben geopend naar een volslagen waardennihilisme. Van Rooy heeft het over het ‘modieus gedaas van de Franse differentiedenkers’, over ‘het irritante taalgebruik van deze verbale kakmachines’.

Hij noemt hen ‘schrijvers in de duisternis’ en ‘cryptofielen’ die ‘op een onnavolgbare wijze elke vorm van gezond verstand (uitschakelen)’: “Het zijn onder anderen deze mystagogische priegelaars die met hun rizomen, onvaste posities en hun evasieve denken (hoe ontkomen we vragen?) mee de basis hebben gelegd voor de hele relativistische cultuur waarin ook het multiculturalisme een warm bedje kon vinden. De metafysica werd door deze intellectuele hansworsten en provocateurs als een witte mythologie beschouwd die de cultuur van het Westen samenbalt en weerspiegelt.” Van Rooy verwijst hier expliciet naar het werk van de Franse filosoof Jacques Derrida, die hij ook als ‘Jackie de Afrikaan’ omschrijft – een naam die Derrida omwille van zijn Algerijnse afkomst wel eens kreeg, maar die in de context van Van Rooys betoog wel heel beledigend klinkt.

Maar terug naar de islam en de essaybundel. In de inleiding noemt medesamensteller Sam van Rooy de analyse die Geert Wilders van de islam maakt die van een groot filosoof (!?). Enfin, gelukkig staan er in de bundel ook opstellen die dieper gaan dan dit soort simplistische uitspraken. Het boek is een hybride verzameling geworden van opstellen van bekende en onbekende auteurs, van specialisten, politici en journalisten, en dat alles met wisselende kwaliteit. Toch ontbreken juist die namen die de voorbije jaren het islamdebat in Vlaanderen hebben aangezwengeld: Jan Leyers met zijn televisiedocumentaire en bijbehorend boek De weg naar Mekka (2007) en Geert van Istendael en Benno Barnard die in 2008 een fel bediscussieerd opiniestuk over de hoofddoek schreven. Uit Nederland duiken wel een aantal namen op die de voorbije jaren hun stem over dit onderwerp lieten horen: Afshin Ellian, Ehsan Jami, Hans Jansen, Nahed Selim, Hafid Bouazza en Mat Herben. De bekendste internationale namen in het rijtje zijn Ibn Warraq en Bat Ye’or. Het is een opmerkelijke mengeling van schrijvers van (ex-?)linkse en rechtse signatuur, die tekenend is voor de verschuiving die zich het voorbije decennium vooral ter linkerzijde van het politieke spectrum heeft voorgedaan.

Het lijkt erop dat het ook vooral een dik boek moest worden. Alsof het aantal auteurs en het aantal pagina’s de stellingen overtuigender zouden maken; alsof de omvang de noodzaak ervan vergroot. Uiteraard staan er in de achthonderd pagina’s die het boek dik is lezenswaardige passages, intelligente analyses en kritiek die ter harte moet worden genomen, maar bij aanvang is al vastgelegd wat bewezen moet worden en dat maakt de lectuur ervan vaak ideologisch en onverteerbaar. Wil dat zeggen dat dit boek zomaar weggelegd en genegeerd kan worden? Natuurlijk niet. Het boek biedt een staalkaart van thema’s, argumenten en analyses die vanuit een bepaalde hoek in het actuele debat over de plek van de islam in de westerse samenleving worden ingezet. In dat opzicht is het zelfs een belangrijk boek omdat de islamcritici hun kaarten duidelijk op tafel leggen. Het boek is een ondubbelzinnige positiebepaling: “de islam deugt niet”, zo vat Sam van Rooy de strekking van de essays samen. Duidelijk is de ingenomen positie zeker. Of ze ook veel bijdraagt tot het dringende en noodzakelijke debat met de moslims in en buiten Europa is echter nog maar de vraag.

Veel van de thema’s die in de opstellen behandeld worden, zijn intussen bekend. Ze zijn het prisma geworden waardoor de islam wordt bekeken, bestudeerd en be- of veroordeeld: de islam als een politieke religie; de zelfislamisering van Europa; de ongelijkheid van man en vrouw; het democratisch tekort van de islam; de miskenning van de mensenrechten; de mythe van Andalusië als samenlevingsmodel; de sharia als archaïsch rechtssysteem; de jihad als bedreiging van het Avondland; de inferieure status van de dhimmi – joden en christenen onder islamitisch bewind; de Arabisch-islamitische slavenhandel; de verblinding van de (linkse) fellowtravellers; de onzin van het onderscheid tussen een gematigde en een radicale islam; de islam als criminaliserende factor bij jongeren; het gewelddadige karakter van de Koran; de spanningen tussen moslims en hindoes in India; de jihad als destabiliserende factor in Afrika; de islam als theocratie; de strategische slachtofferrol van de moslims; het misplaatste schuldgevoel van het Westen et cetera. Over al deze thema’s is veel kritisch te zeggen en dat moet ook gebeuren, in het belang van zowel moslims als niet-moslims. Maar het gaat om het grotere kader waarbinnen de kritiek gepresenteerd wordt. Dat grotere kader is hierboven al geschetst als de totale afwijzing van de islam, waarbij de enige goede moslim de afvallige moslim is. Het hoeft niet te verwonderen dat aan de cultuurscheppende aspecten van de islam geen enkele aandacht wordt besteed. Het verhaal over de islam dat gedurende de meer dan dertig artikelen verteld wordt is een verhaal van machtswellust, geweld, intolerantie, onderdrukking en destructie.

Er kunnen een aantal duidelijke retorische figuren en discursieve strategieën onderscheiden worden die de individuele artikelen overstijgen en die het ideologische karakter van de bundel blootleggen. Deze bundel vertelt niet ‘de waarheid’ over de islam zoals Wim van Rooy beweert.  Een van de opvallendste retorische figuren is de apocalyptische toon over de aanwezigheid van de islam in Europa, die gepaard gaat met een van westerse morele superioriteit: het Westen is niet alleen de plaats waar de Verlichting heeft plaatsgevonden, het is ook de incarnatie van die waarden (vrijheid, gelijkheid, democratie…). Even terug naar het lijstje van Wim van Rooy: de islam is  een “mensonterende, anti-judaïsche, vrouwvijandige, belligerente, kinderlijke en achterlijke religie.” Een dergelijke redenering impliceert dat het christendom en Europa de tegenovergestelde kwaliteiten vertegenwoordigen. Wie echter de tijd neemt om het rijtje van verwijten even na te lopen, zal beseffen dat precies hetzelfde gezegd kan worden van de katholieke kerk, zeker in het verleden, maar een aantal aantijgingen houden ook nu nog stand. Hetzelfde gaat op voor de westerse moderniteit als een geheel: oorlogszuchtig (nationalisme en imperialisme, twee wereldoorlogen), antisemitisch (de Holocaust, in het hart van Europa), vrouwonvriendelijk (stemrecht voor vrouwen werd in veel Europese landen pas na 1945 gerealiseerd en vrouwen krijgen nog steeds minder betaald), mensonterend ( kolonialisme, vluchtelingen worden opgesloten in gesloten instellingen) et cetera. De waarden van de Verlichting moeten iedere dag opnieuw  worden bevochten, ook in Europa!

Naast de apocalyptische en arrogante retoriek kunnen ook aan aantal concretere strategieën onderscheiden worden. Zo is het opvallend dat in veel artikelen de beginperiode van de islam uitgebreid aan de orde komt: de praktijk van de Profeet, de Koran en de hadiths en de Koranuitleggingen uit de eerste eeuwen van de islam. Dat lijkt op het eerste gezicht een logische keuze omdat daar de fundamenten van de islam liggen én omdat het huidige islamisme expliciet teruggrijpt naar die bronnen en ze als model hanteert. Toch is het een problematische invalshoek.
Er word namelijk mee gesuggereerd dat er zich binnen de islam en binnen de islamitische wereld geen ontwikkeling heeft voltrokken. Een voorbeeld hiervan is de – voor het overige overigens zeker intelligente – analyse van de politieke islam van Afshin Ellian. Hij opent zijn artikel met een verwijzing naar de gewelddadige manier waarop de moslims de Perzen overwonnen en voegt daaraan toe: “En dat is ook niet heel lang geleden: ongeveer vanaf 634.” Niet lang geleden? Toch bijna vijftien eeuwen! Maar precies deze insteek geeft Ellian de mogelijkheid om de islam als geheel gelijk te stellen met de politieke islam. De vraag of de politieke islam een nieuwe ideologische verschijning van de islam in de moderne tijd is, beantwoordt hij negatief. De islam was volgens hem al vanaf het begin een politieke religie. Of misschien toch niet helemaal van in het begin.
Ellian gebruikt de tweedeling tussen de openbaringen van Mekka, die in de eerste plaats mystiek en poëtisch van aard zijn, en die van Medina, die veel politieker zijn, om een onderscheid te maken tussen wat hij Mohammed (I ) en Mohammed (II) noemt, waarbij Mohammed (I) de profeet Mohammed is en Mohammed (II) de politicus Mohammed. Het is de politicus die het wint: “De profeet Mohammed stichtte een islamitische staat.” Die staat stichtte Mohammed in Medina en die werd verder uitgebouwd en geperfectioneerd door de vier zogenoemde “rechtgeleide” kaliefen. Sindsdien loopt er een directe lijn naar het actuele islamitische denken. Die voorstelling van zaken komt ook in veel andere artikelen in het boek naar voren. Pas op de laatste pagina’s van zijn artikel maakt Ellian duidelijk dat er zich in al die tussenliggende eeuwen, maar ook door de geografische uitgestrektheid van de islamitische wereld ook een heel andere islam ontwikkeld heeft: “Natuurlijk heeft de islam zich ook kunnen ontwikkelen als een mondiale religie (zonder het adjectief politieke), waarin meer dan een miljard mensen geloven. Deze mensen streven niet naar een totalitaire staat. De meeste moslims selecteren vooral de verhalen uit Mekka en apolitieke verhalen uit Medina.

Tussen Mohammed (II) en vier rechtgeleide kaliefen gebeurde nogal wat in de geschiedenis van de mensheid. Daarna hebben de moslims gedurende honderden jaren in hun dagelijkse leven de islam aangepast aan de werkelijkheid. Daarom bestaat naast de politieke islam, nog een islam als religie van individuen. Maar dat neemt niet weg dat de politieke islam een verschijning van de islam is.” Ellian nuanceert hier expliciet zijn uitgangspunt: de islam valt niet zonder meer samen met de politieke islam – die is er namelijk een ‘verschijningsvorm’ van – en sinds 634 is er blijkbaar toch heel wat gebeurd.

Het is natuurlijk waar dat de ideologen van het twintigste-eeuwse islamisme, onder wie  Sayyid Qutb en Ayatollah Khomeini, teruggrepen op de mythe van het begin. Zij probeerden de geschiedenis uit te wissen en een directe link te leggen tussen de praktijk van de Profeet in de zevende eeuw en het heden. Maar een dergelijke ‘uitwissing’ moeten onderzoekers natuurlijk te allen prijze vermijden, anders volgen we dezelfde redenering als de fundamentalisten. Wat in de analyse van Ellian volledig ontbreekt is de koloniale en imperialistische context waarin het islamfundamentalisme zich vanaf de achttiende eeuw ontwikkelt. Het is geen toeval dat de islamitische revolutie zich in Iran voltrok, dat op dat ogenblik al decennialang met ijzeren vuist geregeerd werd door een Sjah die op zijn beurt geruggensteund werd door de Verenigde Staten. De revolutionaire ideologie van Khomeini is zonder die context niet denkbaar. De islam is niet overal en altijd hetzelfde. Maar met de gigantische verschillen tussen Marokko en Saoedie-Arabië, tussen Indonesië en Tsjetsjenië wordt in deze bundel nergens rekening gehouden.

Volgens bijna alle analyses in de bundel is het alsof de islam zich vanuit een zuivere kern ontwikkelt, los van iedere historische of sociologische context. Er wordt evenmin aandacht besteed aan moderne, liberale en meer open interpretaties van de Koran. Het is zonder meer waar dat die interpretaties binnen het globale discours over de islam nog marginaal zijn, maar ze maken wel degelijk deel uit van de dynamische werf die de islam op dit ogenblik is.  Het debat binnen de islam is veel meer hybride, pluralistisch, heterogeen en gemengd dan in dit boek wordt voorgesteld.

Ibn Warraq verwijst in zijn bijdrage wel naar een aantal sociaaleconomische, politieke en psychologische omstandigheden die een rol speelden bij de huidige heropleving van de islamitische beweging in veel moslimstaten: “In de islamitische landen is er een demografische explosie geweest die hun leiders gewoonweg niet aankonden. Ze waren niet in staat te voorzien in banen, huisvesting, gezondheidsfaciliteiten en transport; de inflatie liep hoog op, alles werd nog verergerd door mensenrechtenschendingen (marteling, standrechtelijke vonnissen, executies, enzovoort).” Daar dient echter nog het belangrijke gegeven aan toegevoegd te worden dat veel van die regimes – democratisch niet of nauwelijks gelegitimeerd – aan de macht konden en kunnen blijven door politieke en financiële steun vanuit het Westen – lees: Europa en de Verenigde Staten.
In een dergelijke context is het niet verwonderlijk dat de fundamentalisten zich de rol van oppositie konden en kunnen toe-eigenen: ze ontwikkelen een sociaal netwerk dat een falende of niet bestaande civil society vervangt; ze bekritiseren de politieke orde vanuit een hogere legitimiteit en durven zich openlijk uit te spreken tegen hun overheid, waarbij de daaropvolgende repressie enkel de ‘authenticiteit’ van hun verzet bevestigt; en tenslotte maken ze gebruik van de dubbele moraal van het Westen om het hele moderne project in diskrediet te brengen. Er zit in veel fundamentalistische bewegingen vanuit het perspectief van de modale moslim dus een duidelijk revolutionair potentieel, niet in de eerste plaats antiwesters, maar veeleer gericht tegen de eigen ondemocratische en vaak corrupte regeringen. In Egypte is president Hosni Mubarak al bijna dertig jaar aan de macht. Zijn partij controleert het land op alle niveaus. Is het verwonderlijk dat de Moslimbroeders de krachtigste oppositiebeweging zijn geworden?

Niet alleen de islam wordt vaak als een monolithisch blok afgeschilderd. Dat gebeurt ook met het Westen. Jos de Man schrijft over wat hij het falen van de westerse multiculturele ideologie noemt: “Goed en kwaad worden niet langer afgewogen op de gevoelige balans van 2500 jaar beschaving.” Het morele besef van het Westen wordt hier voorgesteld als een bewustzijn dat sinds de Griekse oudheid niet meer veranderd is, alsof de invulling van goed en kwaad in die eeuwenlange periode geen enkele verandering meer heeft ondergaan. Dat leidt tot uiterst naïeve en simplistische voorstellingen van de Europese en christelijke geschiedenis. In haar bijdrage “Het islamitische denken over vrouwen houdt de beschaving tegen” vergelijkt Nahed Selim de Bijbel met de Koran wat de verhouding tussen man en vrouw betreft. De Koran heeft het over ‘genegenheid’ terwijl de bijbel spreekt over ‘liefde’: “Nu weten moslimvrouwen wat ze missen. En wat een verschil! Jaloers zijn wij op sommige teksten in de Bijbel en dan vraag je je oprecht af of de God van de Bijbel dezelfde God is als die van de Koran. Dat is wat het christelijke huwelijk tot een heilig verbond maakt, terwijl het islamitische huwelijk een praktische aangelegenheid is, een pragmatische overeenkomst voor het nut en het gebruik.” Dit is echter een naïeve idealisering van het christelijke huwelijk op basis van een Bijbeltekst, die niets zegt over de historische praktijk.

Ook in het christendom staat de vrouw een trap lager dan de man en is ze gehoorzaamheid verschuldigd. Selim citeert talrijke uitleggers van de Koran die de superioriteit van de man bevestigen. Zonder enige moeite kunnen soortgelijke uitspraken echter van de kerkvaders en van christelijke theologen geciteerd worden. De drie monotheïstische religies worden immers allemaal gekenmerkt door vormen van misogynie. Te gemakkelijk wordt vergeten dat vrouwen in Nederland pas vanaf 1922 en in België pas vanaf 1948 stemrecht hebben en dus pas sindsdien als volwaardige burgers worden beschouwd. De partijen die zich daar het langst tegen hebben verzet zijn juist de katholieken en de protestanten! De gelijkheid van man en vrouw is niet in het christendom ingebed, maar werd pas zeer recent op het christendom afgedwongen. Dat zal bij de islam niet anders gaan.

Een zwarte pagina uit de islamgeschiedenis waar nog vrij weinig wetenschappelijk onderzoek naar is gedaan is de slavenhandel. De bundel wijdt twee artikelen aan dit thema: een algemene bijdrage over de Arabisch-islamitische slavenhandel, die volgens recent onderzoek veel grootschaliger was dan werd aangenomen, en een meer specifiek artikel over de praktijk van devsirme in het Ottomaanse rijk, waarbij als een soort bloedpacht vooral jonge jongens uit hun christelijke families werden weggeroofd, waarna ze islamitisch werden opgevoed om later in paleis-, militaire of staatsdienst te treden. Het zijn belangrijke historische analyses, maar je kan je de vraag stellen wat in deze context precies hun functie is. Wat bewijzen ze? Of misschien beter: wat willen ze bewijzen? Wat dragen ze bij aan het maatschappelijk debat?

Er wordt in de bundel voorts uitgebreid ingegaan op wat de ‘zelfislamisering’ van Europa genoemd wordt: “Het is het gevraagd en ongevraagd aanpassen van normen, gebruiken, gewoontes, tradities en de publieke ruimte aan de eisen die vanuit de islamitische cultuur en het islamitische geloof zouden worden gesteld.” Men kan dat betreuren, maar het is de normaalste zaak van de wereld dat bepaalde gebruiken, tradities en wetten veranderen wanneer er zich grote verschuivingen voordoen in de bevolkingssamenstelling van een land of een regio. Dat is een van de manieren waarop culturen zich ontwikkelen. Dat is niet altijd een pijnloos en organisch proces: conflict, onderhandeling, druk en machtsstrijd vormen een integraal deel van deze culturele interactie. De mondiale samenleving transformeert aan een snel tempo. Er zijn weinig zekerheden en veel twijfels en angst. Geen van de partijen zal hetzelfde blijven. Door de aanwezigheid van de islam zal Europa gedwongen worden na te denken over zichzelf (haar identiteit, haar waarden; haar grenzen, haar openheid), terwijl het seculiere Europa de islam op haar beurt tot flexibiliteit zal dwingen. Het gaat daarbij niet om het opgeven van de fundamenten van het moderne Europa, maar juist om het toepassen ervan.

De bundel opstellen is geschreven uit verontwaardiging jegens diegenen die denken dat “het multiculturalisme een verrijking is en de islam een vredelievende godsdienst.” Het is zonder meer waar dat deze twee stellingen intussen achterhaald zijn; ze getuigen van een grote politieke en maatschappelijke naïviteit. Maar het tegenovergestelde beweren – de multiculturele samenleving is een bedreiging en de islam een oorlogsmachine – zoals in dit boek wordt gedaan, is even onzinnig. Men beweert met deze bundel af te rekenen met een aantal mythes rond de islam, maar men creëert er evenveel bij. Wanneer de islam ter sprake komt – in dit boek, maar ook elders – daalt het niveau van analyse zienderogen, stijgt het aandeel van emoties en onbereflecteerde stellingen en verdwijnt het (zelf-)kritisch denken als sneeuw voor de zon: vage concepten, veralgemeniseringen, beperkte historische kennis over de zeer ingewikkelde materie, extreme metaforen en een agressieve, niet op dialoog gerichte toon zijn aan de orde van de dag. De islam is toe aan een ernstig en diepgaand zelfonderzoek, daarover is geen twijfel mogelijk. Dat de stemmen in de islamitische wereld die daartoe bereid zijn veel minder luidt klinken dan de extremistische, is even duidelijk. Maar ook het Westen is aan een zelfonderzoek toe. En een boek als De islam. Kritische essays over een politieke religie draagt helaas maar in beperkte mate bij tot deze beide reflecties, vooral omdat het vertrekt van een te simplistische zwart-wit tegenstelling: de ophemeling van de westerse beschaving in het boek is bij momenten ontstellend naïef en onhistorisch, en de totale ongenuanceerde demonisering van de islam is het kritisch denken onwaardig.

Een van de grote verworvenheden van de westerse rede is het historisch bewustzijn, de capaciteit om te contextualiseren, om te nuanceren, om verschillende perspectieven te ontwikkelen. Wat we op dit ogenblik het hardst nodig hebben is juist nuchterheid en een onromantisch historisch besef, een houding wars van iedere apocalyptische verleiding en eenzijdige gelijkhebberigheid. Gaat het in dit boek om islamofobie? De term zelf is – hoe kan het ook anders – omstreden. Voor de voorstanders van het gebruik ervan verwijst de term naar een overdreven angst voor en bevooroordeeldheid jegens de islam, voor de tegenstanders verwijst hij naar een ideologie die wil voorkomen dat de islam bekritiseerd wordt. Mijn kennis van fobieën en hun behandeling is beperkt, maar ik weet dat er een therapie bestaat die flooding  wordt genoemd: het is een therapie waarmee men de angsten tracht uit te bannen door de patiënt aanhoudend bloot te stellen aan waar hij bang voor is; hij wordt er als het ware in ondergedompeld. De therapeut stelt alles in het werk om de cliënt zijn angst zo langdurig en heftig mogelijk te laten ervaren, net zo lang tot hij uitdooft: erger kan het niet – als dat alles is! Als dat werkt, dan is het probleem wellicht ook de oplossing: meer contact met elkaar! En misschien zal de onderzoeker uit de toekomst die ik aan het begin van dit artikel opvoerde, ontdekken dat deze periode niet meer of minder was dan een lange periode van flooding, van moeizame aanpassing, van langzame overwinning van wederzijdse angsten, vooroordelen en wantrouwen.

Erwin Jans

Sam van Rooy en Wim van Rooy, De islam. Kritische essays over een politieke religie, ASP, 2010, ISBN 978 90 5487 783 7

Erwin Jans

Erwin Jans

Erwin Jans is dramaturg aan het Toneelhuis te Antwerpen en doceert aan de KULeuven (culturele studies) en aan de Hogeschool Antwerpen. Van hem verscheen onlangs het boek Interculturele Intoxicaties. Over Kunst, cultuur en verschil. (EPO, 2006).