IslamWest

Islamofobie als laatste strohalm voor het eurocentrisch denken, door Nadia Fadil

By Wednesday 7 September 2011 No Comments

“Op ‘zwarte dinsdag’ werden niet alleen zenuwcentra van de Verenigde Staten aangevallen. Het hele Westen is aangesproken op de waarden waarin het gelooft”. Zo schrijft De Standaard redacteur en columniste Mia Doornaert enkele dagen na één van de bloedigste en meest gemediatiseerde aanslagen in de Westerse wereld van de laatste decennia.  De aanslagen op de WTC torens en het Pentagon sloegen diepe wonden in het Amerikaans en West-Europees bewustzijn. Tien jaar later laten de effecten zich nog steeds voelen. Sinds 9/11 werd de oorlog verklaard aan het terrorisme en zijn Afghanistan en Irak tot permanente slagvelden uitgegroeid. Ook ons veiligheidsgevoel is radicaal veranderd.

De nieuwe dreiging komt niet langer van een duidelijk omschreven tegenstander, maar van een diffuus gevaar dat ten allen tijde kan toeslaan. Al-Qaida is de term die we hierop plakten. Maar ook deze lijkt niet toereikend om diens talloze verschijningsvormen te dekken. De aanslagen in Madrid op 11 maart 2004 en Londen op 7 juli 2005 tonen aan dat het tijdperk waarin Europa en de VS zich veilige havens konden wanen voorgoed voorbij is. Een permanent besef van onveiligheid, en het inzicht dat het gevaar om elke hoek kan loeren, lijkt een nieuwe, tragische conditie te zijn geworden.

In de tien jaren die ons van die tragische septemberdag scheiden, heeft niet enkel ons veiligheidsbesef, maar ook een rits andere vaste waarden het moeten ontgelden.  Van niets zijn we meer zeker: onze job, noch ons pensioen, onze relatie, levensstandaard of zelfs van het voortbestaan van ons land. Verworvenheden die tot voor kort als absolute zekerheid golden, blijken nu plots niet meer. We zijn fundamenteel geëvolueerd naar wat de Duitse socioloog Ulrich Beck een ‘risico samenleving’ noemt.

Tegen deze achtergrond van ineenstortende zekerheid, gaan de laatste jaren steeds meer stemmen op die de noodzaak van ‘nieuwe zekerheden’ vurig bepleiten. Steeds vaker wordt de noodzaak beklemtoond de verworvenheden van ‘onze beschaving’ te beschermen. Zeker in het licht van aanvallen zoals die van 9/11 die, als een regelrechte aanval op ‘onze normen en waarden’ en ‘way of life’ worden gezien. Hierbij verschijnt ‘de (fundamentalistische) islam’ dan ook als de nieuwe, bedreigende ander. Als een mogelijke vijfde colonne, die onze democratieën van binnenuit zou kunnen bedreigen en opheffen.

In dit essay wil ik even stilstaan bij deze stelling. Een stelling die uiteraard door velen betwist en bestreden wordt, en zeker geen consensus draagt. Maar een stelling die in het post-9/11tijdperk wel aan populariteit heeft gewonnen. Zo stelde het ISPO onderzoek van 2009 vast dat in 2007 49% van de bevraagde Vlamingen de Islam als “een bedreiging voor Europa” zien.  Ook in de onze buurlanden stellen tal van rapporten vast dat de ‘angst voor de Islam’ in de laatste tien jaar sterk is toegenomen.

In wat volgt wil ik daarom deze ‘angst voor de islam’ doorgronden, en vooral trachten te begrijpen waarom deze doorheen de laatste tien jaar is aangegroeid. Eerder dan deze ‘angst voor de islam’ – of Islamofobie – louter als een reactie op de 9/11 gebeurtenissen te zien, zal ik stellen dat deze ontwikkeling het gevolg is van een diepe en systemische crisis waarin onze West-Europese democratieën en economieën zich bevinden. Een systemische crisis waarin niet alleen ons economisch wel en wee aan een herziening onderworpen wordt, maar ook – en vooral – onze plaats in de wereld. Het idee dat we een centrum zijn, en moeten blijven, lijkt immers steeds minder houdbaar. Het is in deze context dat de moslim dan ook als bedreigende ander verschijnt. Een ‘ander’ die het product is van onze angstbeelden, en die wij nodig hebben om dit oud zelfbeeld (als superieur centrum) in stand te houden. Een andere die ons niet alleen toelaat een collectief ‘wij-gevoel’ te herstellen in een tijdperk waarin dat laatste steeds vaker onmogelijk lijkt, maar die ook een draagvlak biedt voor het idee dat onze ‘way of life’ bedreigd wordt, en het dus nodig is de rangen te sluiten om de globale (neoliberale) competitie aan te gaan. Meer dan een ‘angst voor het vreemde’ uit te drukken, is Islamofobie daarom vooral symptomatisch voor de manier waarop Vlaanderen, België, Europa en ‘het Westen’ met zichzelf worstelen om hun tanend zelfbeeld en positie, als superieur centrum, in stand te houden.

Het ontstaan van een Islamitische ‘dreiging’

In hun belangrijk, maar weinig gekend boekje Medias U Akbar (1987), bestuderen de sociologen Albert Bastenier en Felice Dassetto in 1986 één van de eerste Belgische mediastormen over moslims. Een groep die aan het begin van de jaren ’60 in onze contreien kwam neergestreken via een reeks bilaterale akkoorden met Marokko en Turkije en die tot dan nauwelijks het voorwerp was van enige controverse.

Tot die zondagse lentedag van 20 April 1986. Op die dag stroomden de straten van Brussel vol betogers tegen de Amerikaanse aanval op Libië in het kader van de operatie El Dorado Canyon. Deze bombardementen golden als ‘vergeldingsmaatregel’ op de vermeende betrokkenheid van Libische agenten bij een aanslag op een Berlijnse discotheek in 1986, waarin twee Amerikaanse soldaten en één Turkse vrouw het leven lieten. In de toenmalige koude oorlogscontext vormde het Khadafi-regime bovendien al langer een doorn in het oog van de Reagan administratie wegens diens openlijke steun voor en sympathieën met linkse militante groepen (zoals de RAF of de Rode Brigades) en de PLO.

Verschillende linkse en vooral Arabische en Islamitisch organisaties in Brussel schaarden zich achter de internationale oproep tegen de Amerikaanse militaire aanvallen op Tripoli en Benghazi te betogen, en de moslimgemeenschap tekende massaal aanwezig. Brussel werd zo getuige van één van de eerste grote betogingen waarin duizenden moslims over de straten van Brussel marcheerden en anti-Amerikaanse slogans scandeerden tussen de ‘Allah-U-Akbars’ door. Een aantal betogers droegen zelfs Iraanse vlaggen en betuigden hun solidariteit met het Khomeini-regime. Dit beeld, van scanderende moslims, brandde zich al snel in het netvlies van menige observatoren.

Bastenier & Dassetto beschrijven op gedetailleerde wijze hoe de RTBF deze betoging al snel herleidde tot een ‘khomeinistische’ betoging, geïnfiltreerd door fundamentalistische militanten die hun anti-Westerse en anti-Israëlische haat in de straten van Brussel spuiden. Dit beeld werd al snel opgepikt door andere media, wat leidde tot een van de eerste grootschalige debatten over ‘islamfundamentalisme’ in Brussel. Al snel regende het veroordelingen van journalisten, opiniemakers en politici – waaronder ook die van de burgemeester van Sint-Gillis Charles Picqué, die de Minister van Justitie aanmaande een onderzoek in te stellen naar “ondergrondse netwerken van informatieverspreiding in integristische milieus en naar de invloed van die integristische milieus op de rest van de immigrantenbevolking”.

20 April 1986 was echter niet de eerste keer dat de aanwezigheid van moslims en de angst voor het ‘integristische gevaar’ voor beroering zorgde. Wel was het de eerste keer dat dit op een grote en gemediatiseerde schaal gebeurde. Dassetto en Bastenier beschrijven hoe reeds in de tweede helft van de jaren ’70 – vooral na het crisisjaar ‘74 –moslims gradueel aan zichtbaarheid winnen en voorwerp beginnen worden van discussie en controverse, vooral op Brussels gemeentelijk niveau.

Naar aanleiding van een petitie van Schaarbeekse buurtbewoners in 1974 tegen  ‘een te hoge concentratie van vreemdelingen’, sprak toenmalige PRL burgemeester Roger Nols – notoir wegens zijn anti-vreemdelingen standpunten  – de moslimbevolking van zijn gemeente aan op hun levenswijze die, zo stelde hij, aan de basis zou liggen van spanningen met de autochtone bevolking (Dassetto & Bastenier, 1987: 19). Daar waar de eerste vormen van xenofobie al in het midden van de jaren ’70 zichtbaar werden, zou de angst voor de ‘fundamentalistische Islam’ echter pas vanaf 1979 – met de Iraanse Revolutie – een terugkerend thema worden met het jaar 1986, maar ook vooral het 1989, als belangrijke kantelmomenten.

Het verhaal is intussen gekend. Het sleuteljaar 1989 vormt niet alleen het toneel voor de val van de Berlijnse muur, maar ook de eerste hoofddoekjesaffaire en anti-Rushdie betogingen drijven het debat over de compatibiliteit van de ‘Islam’ met de ‘liberale democratieën’ voor het eerst op de spits.  Hoewel deze discussie in de jaren nadien sterk zou luwen, stapelen zich in het hierop volgende decennium uitspraken op vanwege gezantvoerders over het gevaar van het Islamitisch fundamentalisme of zelfs de Islam: Frits Bolkestein’s redevoering in Luzern in 1991, Guy Verhofstadt’s tweede burgermanifest van 1992 alsook Willy Claes’ visies als NATO secretaris-generaal in 1995.

Met de aanslagen van 9/11 bereikt dit thema van ‘dreiging van de (extremistische) Islam’ echter een absoluut hoogtepunt. Sinds deze dag gaat er nauwelijks een maand voorbij zonder dat T.V. zenders of de geschreven pers een artikel of reportage wijden aan de  compatibiliteit van ‘de Islam’ met de ‘Westerse democratie’, of dreigende scenes in beeld brengen van gewelddadige, intolerante of fundamentalistische moslims die erop uit zijn onze ‘way of life’ te vernietigen. Het idee dat er een mogelijke dreiging uitgaat vanwege de Islam groeide de laatste tien jaar zelfs uit tot dominante frame of kader om een aantal maatschappelijke fenomenen te duiden.

De opkomst van de Arabisch-Europese Liga in 2002 werd al snel door een aantal gezagvoerders, waaronder premier Verhofstadt, herleid tot een poging no-go zones te creëren, hun burgerpatrouilles werden als milities gepresenteerd, en Abou Jahjah tot publieke vijand nummer één uitgeroepen. Binnen datzelfde kader werd de vraag naar halal voedsel op school als een onrechtmatige poging gezien om de islam aan niet-moslims op te leggen, het protest van een aantal moslims tegen de Deense cartoons als een ongeoorloofde schending van de ‘vrijheid van meningsuiting’, net zoals de verstoring van een lezing door een aantal actievoerders van Sharia4Belgium. Ook de religieuze praktijk van moslims deelde in de klappen.

De hoofddoek werd hoe langer hoe vaker als een ‘religieus en politiek symbool’ gezien die geen plaats heeft op school of achter een loket.  Het handjevol gezichtsgesluierde moslima’s in België leek verder reden genoeg om hoogdringend en met quasi algemene consensus een verbodswet te stemmen. In diezelfde periode verschenen met de regelmaat van de klok reportages en boeken over het rondwarend Islamitisch fundamentalistisch gevaar in de straten van Brussel en verklaarden ook een aantal ‘linkse denkers’ de oorlog aan de Islam.

Zichtbare moslims

Het is duidelijk dat moslims in de laatste twintig jaar in toenemende mate voer zijn geworden voor sensatie-gerichte berichtgeving. Maar ook het wantrouwen jegens deze groep, en hun religie, lijkt alleen maar te zijn toegenomen. Hoe moeten we deze ontwikkelingen begrijpen en duiden?

Een eerste reeks verklaringen zal naar de verschuivende geopolitieke context verwijzen, en de opkomst van nieuw-rechtse groepen die moslims tot nieuwe vijand hebben uitgeroepen.  Het rode gevaar mag dan geweken zijn, het groene gevaar loert als het ware om de hoek. Het is dan ook in deze context dat conservatieve en rechtse bewegingen de ‘clash of civilization’-these hebben uitgeroepen en gepopulariseerd. De 9/11 aanslagen zorgden dan ook voor een nieuwe opportuniteitsstructuur om deze stelling te voeden en de ‘strijd tegen de islamisering’ tot een nieuwe prioriteit uit te roepen.

Het succes van dit kader dat de rechtse groeperingen verspreiden mag dan overduidelijk zijn, deze vaststelling volstaat echter niet om de oprukkende Islamofobie te begrijpen. Men kan immers stellen dat het succes van deze groepen en hun kaders eerder symptomatisch, dan dat ze de oorzaak vormen van de Islamhaat.  De vraag blijft waarom een brede groep mensen zich herkent in zo’n verklaringskader of zich aangetrokken voelt tot figuren à la Geert Wilders, en waarom de meest bij de haren getrokken stellingen over moslims aan populariteit winnen.

Een tweede reeks analyses gaan daarom eerder een verklaring zoeken in de verantwoordelijkheid van moslims achter een aantal recente feiten. Of het nu om de 9/11 aanslagen gaat, of hun falende integratie.

Het feit dat moslims achter de aanslagen van 9/11, 7/7 of 11/03 zaten zou voldoende reden moeten zijn om het groeiende wantrouwen jegens de Islam te begrijpen, zo luidt alvast een eerste variant van deze redenering. De huidige anti-Islamitische ‘backlash’ wordt dan vergeleken met de anticommunistische opstelling ten tijde van de Koude Oorlog, waarbij communist voor velen gelijk stond aan terrorist. Net daarom lijkt het belangrijk dat moslims zich distantiëren van gewelddaden gepleegd ‘in naam van de Islam’ indien ze het amalgaam islam = terrorisme willen tegenwerken.

Maar dit laatste argument volstaat niet om de diepgang en viscerale angst voor de Islam die er bij velen leeft te duiden. Los van het feit dat het aantal aanslagen gepleegd in naam van de Islam laag is in vergelijking met de rijke traditie aan ‘home-grown terror’ waarmee Europa vertrouwd is,  zijn er genoeg aanwijzingen dat de ‘angst voor de Islam’ aan de aanslagen van 9/11 voorafgaat. Anderen zullen eerder op de ‘falende integratie’ van moslims wijzen, die als koren op de molen van anti-Islam standpunten wordt gezien.  Het is echter maar de vraag in welke mate het hier over een gebrekkige integratie gaat dan wel om sociaal-economische problemen die verkeerdelijk worden geculturaliseerd.  Bovendien verklaart dit sociaal ongenoegen nog altijd niet de angst die velen lijken te koesteren voor de (fundamentalistische) islam.

Niet zozeer de betrokkenheid van moslims bij gewelddadige acties of hun ‘falende’ integratie, dan wel hun toegenomen zichtbaarheid en participatie in de publieke ruimte wordt daarom door een aantal als mogelijke basis van deze angst gezien.  De laatste tien jaar zijn we immers getuige van een toenemende mondigheid van jonge, in België geboren en getogen moslims die het ‘gastarbeidersstatuut’ dat aan hun ouders werd toegekend verwierpen, ten voordele van sterke burgerschapsclaims. ‘Belgische moslim’ is de term waarmee velen zich het liefst identificeren.

Dat houdt onder meer in dat praktijken en overtuigingen die voorheen in alle discretie werden beleden nu complexloos en in alle openheid worden beleefd. Dit gaat op voor de hoofddoek, het organiseren van een politieke partij volgens islamitische principes, de opkomst van een Islamitisch artistiek veld, vrije tijdsbestedingen volgens Islamitische richtlijnen, de uitbreiding van halal voedsel in supermarkten of zelfs scholen, de zichtbaarheid van moskeeën, de organisatie van het offerfeest, media en organisaties die vooral gericht zijn op een moslimpubliek.

Deze zichtbaarheid lijkt bij velen een gevoel van of vervreemding – of ontheemding – los te maken en de indruk te verscherpen dat een reeks vanzelfsprekende verworvenheden, zoals de rechten van de vrouw of de scheiding tussen religie en staat op de helling staan. Het gegeven dat de naam Mohamed reeds een aantal jaren één van de meest voorkomende namen bij nieuwgeborenen is in Brussel, en berichten dat bijna de helft schoolgaande kinderen in Vlaamse steden zoals Antwerpen uit moslims bestaat,  voeden  de angstbeelden voor een ‘Islamitische overname’ alleen maar verder.

Nochtans blijkt uit verschillende bronnen van diverse opiniemakers, journalisten en wetenschappers dat de zichtbaarheid van moslims eerder op hun integratie, dan wel een zogenaamde ‘overname’ slaat. De resem onderzoeken, rapporten en interviews met moslims van de laatste tien jaar toont immers aan dat moslima’s wel degelijk uit vrije keuze een hoofddoek (of zelfs gezichtssluier) dragen, dat de overgrote meerderheid van moslims zich vooral wil integreren in onze samenleving en perfect gedijt in een seculiere samenleving, en dat ze niets anders wensen voor zichzelf, hun omgeving (moslim en niet-moslim) en hun kinderen dan een gezond, welvarend en gelukkig leven.

Desalniettemin blijven velen hardnekkig overtuigd dat al deze reportages, rapporten en onderzoeken door ‘politiek correcte’ onderzoekers en journalisten werden geschreven, mensen die de waarheid liever niet onder ogen zien. En zelfs bij goed menende, brave huismoeders en –vaders blijft een onderhuidse angst en twijfel bestaan naar de waarachtigheid van dit soort bevindingen.

Objectieve, wetenschappelijke of feitelijke argumenten lijken dus niet op te wegen tegen deze viscerale en ogenschijnlijk diepliggende angst die velen voor de (fundamentalistische) Islam koesteren. Bovendien hebben we hiermee nog altijd niet begrepen waarom deze zichtbaarheid überhaupt voor beroering zou zorgen. Aan het begin van de jaren ’70 was dit immers niet het geval, en werden moslimpraktijken eerder als een welkome Oriëntaalse aanvulling gezien op het Italiaanse en Griekse exotisme.  Vanaf het einde van de jaren ’70 verandert dit echter drastisch. Plots worden een reeks praktijken zoals de hoofddoek, die tot aan het einde van de jaren ’80 niets meer voorstelde dan een stuk stof, zwaar beladen. De echte verandering lijkt dus vooral in de perceptie en interpretatie van het zichtbare te liggen, hoe gering deze ook moge zijn.  Hoe kunnen we dit begrijpen?

Crisis van het eurocentrisme

In het midden van de jaren ’70 en de jaren die hierop zullen volgen, zien we een rits economische en politieke verschuivingen die tot op de dag van vandaag onze levensstandaard en welvaart op diepgaande wijze zullen hertekenen. Het begon met de oliecrisis van 1974, waarbij de afhankelijkheid van onze contreien van buitenlandse grondstoffen pijnlijk duidelijk werd, maar waar we ook vooral – voor het eerst sinds het einde van de tweede wereldoorlog – met inflatie en overproductie werden geconfronteerd.

Concreet betekende dit dat er een einde kwam aan het optimistisch vooruitgangsgeloof dat de boventoon had sinds de jaren ’50 en ’60. De schuldencrisis van het begin van de jaren ’80 en de terugkeer van het fenomeen langdurige werkloosheid – waar we voorgoed afscheid van dachten te hebben genomen – veroorzaakte een flinke deuk in ons zelfvertrouwen. Niet enkel het geloof in ons onbeperkt vermogen rijkdom te produceren, maar ook in onze positie op wereldvlak brokkelde gestadig af.

Het is in die jaren dat ‘de angst voor de Islam’ opduikt. Een angst die te onderscheiden is van de klassieke vreemdelingenhaat en zondebokfenomeen waarbij een groep, waarop wordt neergekeken, van een reeks maatschappelijke problemen wordt beschuldigd (werkloosheid, stedelijke onveiligheid, etc.).  In het geval van islamfobie is de toon anders. Bij dat laatste stoelt de angst niet zozeer op mogelijk gepleegde feiten, maar vooral op de voorstelling die men zich van moslims of van ‘de islam’ maakt. Moslims als machtig, sterk – en dus gevaarlijk.

Met haar 1,5 miljard aanhangers behoort deze religie tot een van de snelst groeiende en meest dynamische godsdiensten. Deze vaststelling staat in schril contrast met de leeglopende kerken en het aantal enthousiaste moslimbekeerlingen is dan ook voor velen een pijnlijke doorn in het oog. De stelling dat moslims ‘het Westen’ dreigen over te nemen is daarom niet louter een xenofobisch vooroordeel, maar voor velen een plausibel of zelfs empirisch feit. Met een beschuldigende vinger wordt gewezen naar de postmoderne en multiculturele toer die ‘het Westen’ onder druk van de ‘linkse kerk’ sinds ’68 is opgegaan.

Terwijl Europa zich in slaap laat wiegen in naam van ‘progressieve waarden’, staan hordes moslimfanaten klaar om via een tweede jihad de boel over te nemen. Hoewel zulke overtuigingen slechts binnen de meest rechtse en populistische groepen in zulke onverbloemde termen worden geuit, en soms zelfs in terroristische aanslagen resulteren – getuige het recente bloedbad in Oslo en Utoya op 22 juli – zijn meer ‘softe varianten’ ervan te vinden bij een aantal progressieve én conservatieve denkers die een gewaarwording en koestering van ‘onze erfenis’ en ‘onze waarden en normen’ benadrukken.

Wat achter deze angst schuilt is echter niet zozeer een angst voor moslims, noch de Islam, maar vooral een angst over het verlies van een dominante positie. De economische crisissen die we sinds het einde van de jaren ‘70 meemaken zijn immers niet louter conjunctureel van aard, maar gaan om een fundamentele hertekening van de bevoorrechte positie van Europa als economisch, politiek en cultureel centrum. Op economisch vlak vertaalt dit zich in een opeenvolging van crisissen die te maken hebben met het verlies van de concurrentiepositie en slagkracht van het Westers kapitalisme. Vooral met de laatste financiële crisis van 2008 lijkt het gevoel van paniek vele politici, beleidsvoerders en ondernemers in haar greep te hebben.  Dat laatste creëert ook een groter draagvlak voor een gestage afbouw van ons sociaal model.

China, India, Brazilië zijn – naast de V.S. – de nieuwe spelers, en het is maar de vraag of Europa zich staande zal kunnen houden tussen dit opkomend jong economisch geweld.  Oude kapitalistische recepten werken immers niet meer. Nieuwe afzetmarkten of goedkope arbeidsreserves zijn ingenomen door Chinese of Indiase concurrenten die evenzeer een stuk van de kapitalistische cake willen. En ook oude imperialistische logica’s worden met man en macht bestreden (zo getuige Irak en Afghanistan) alsook pogingen om ‘friendly (despotische) regimes’ in stand te houden (zo getuige de Arabische lente). Bovendien wordt het stilaan duidelijk dat klassieke energiebronnen uitgeput geraken, en is het zoeken naar nieuwe alternatieven die de kapitalistische machinerie draaiende kunnen houden. Het lijkt er dus op dat we stilaan afscheid zullen moeten nemen van onze goedkope weekendtrips en ‘sex-and-the-city’ consumptiestijl.

Ook op politiek en cultureel vlak zijn oude recepten van eurocentrisme volledig gesleten sinds het antikolonialisme en de anti-racistische mobilisaties van minderheden van de laatste decennia. Zowel intern als extern worden de laatste restanten ervan uitgedaagd en grijpen burgers tot ver buiten de Europese landsgrenzen om hun levens in te richten, kennis op te doen of creatieve projecten uit te werken. Dubai, Singapore en Australië zijn de nieuwe ‘wereldcentra’ geworden voor fortuinzoekers.

Het is op zo’n momenten van diepe crisis en onzekerheid dat de Islamitische ander als een dreiging verschijnt.   Met het (olie)crisisjaar van 1974 als sleutel moment. Deze Islamitische ander verschijnt immers vanaf dan niet langer inferieur, of als een welkome exotische afwisseling op ons grijs bestaan. Maar als een actor die spreekt, een cultuur draagt, een visie heeft. En we voelen ons bedreigd. Want we worden ons plots bewust van onze kwetsbaarheid, en van het feit dat we niet zo onverwoestbaar zijn als we aanvankelijk dachten. En ineens blijken herinneringen aan een verre geschiedenis, waarin deze ‘ander’ als historische rivaal van het Europees Christendom fungeerde, niet zo ver weg meer.

Het feit dat deze islamitische andere niet bezig is met veroveren maar met overleven, zich in een ondergeschikte positie bevindt, grotendeels in armoede leeft en (middels onze steun) onder de knoet wordt gehouden is hierbij van secundair belang. Want het gaat eigenlijk niet over die moslim. Het gaat vooral over ons. Over ons angstvallig vastgrijpen aan en koesteren van een oude eurocentrische illusie dat we een economisch, cultureel en politiek ‘lichtend’ voorbeeld zijn en zullen blijven voor ‘de rest’ van de wereld.

We proberen dan ook deze angst rond ons tanend zelfbeeld te sussen door te wijzen op middeleeuwse opvattingen van deze moslims over vrouwen, de scheiding van kerk en staat, of de wetenschap. Dit laat ons toe ons ervan te vergewissen dat we lichtjaren vooruit lopen. Of we zien in een aantal bebaarde lezingverstoorders of een handvol ‘burqa’ draagsters een bedreiging voor onze orde. Door hier met harde hand tegen op te treden, en straffe taal te spreken kunnen we onszelf overtuigen dat we nog over al onze krachten beschikken en de vijand te baas kunnen. Islamfobie verschijnt, met andere woorden, als een laatste strohalm die ons moet toelaten het idee van culturele, economische en politieke superioriteit in stand te houden.

Centrum noch periferie, maar een onderdeel

Europa, en ‘het Westen’ kan echter enkel van deze angst verlost worden wanneer het besef doordringt dat het niet alleen in, noch boven deze wereld staat. Dat ‘de rest’ van de wereld er niet op uit is haar beschaving te vernietigen, maar slechts op gelijke voet wil bestaan. Dat een hardnekkig vasthouden aan het Westers zelfbeeld als centrum, dat een hardnekkig vasthouden van wie dan ook aan dit idee van centrum uiteindelijk tot zelfvernietiging leidt.  Omdat dat laatste enkel mogelijk is wanneer een deel van de eigen bevolking en wereldbevolking, diens overtuigingen en levensstijlen, tot de rest wordt gedegradeerd. Omdat dat laatste enkel betaalbaar is wanneer een deel van diezelfde wereldbevolking tot slaafse arbeidsomstandigheden wordt verplicht, en natuurlijke energiereserves worden uitgeput. Omdat dat laatste enkel houdbaar is wanneer een systeem blind blijft voor haar eigen geweld, en haar eigen kwetsbaarheid. En dat laatste is onhoudbaar. Niet enkel omdat het een fundamentele ontkenning inhoudt van het door ons diep gekoesterde gelijkheidsprincipe. Maar ook, en vooral, omdat het op een voortdurende onderschatting en miskenning van het potentieel van die andere, van ‘de rest’, berust.

Indien 9/11 dan voor iets staat, dan is het niet zozeer voor een fundamentele verandering in ons veiligheidsbesef, maar wel voor een einde van de illusie dat we boven de rest van de wereld en diens natuurlijke rijkdommen (kunnen) staan. Hoe sneller we van het zelfvernietigend kapitalistisch winststreven en hiermee gepaard gaande eurocentrisme af geraken, hoe sneller we van onze angsten verlost kunnen worden en onszelf zien en aanvaarden zoals we werkelijk zijn. Als een onderdeel van deze wereld. Krachtig, mooi, kwetsbaar en vol potentieel. Maar een onderdeel. Dat afhankelijk is van haar verre of nabije omgeving om te kunnen bestaan.

‘dit artikel verscheen eerder in het Magazine van Mana vzw 

Nadia Fadil is verbonden aan het Centrum voor Sociologisch Onderzoek aan de K.U.Leuven, waar ze onderzoek verricht naar de religieuze en niet-religieuze beleving van Belgische-Maghrebijnen en naar de institutionalisering van de islam in België.

————————————————————-
1  Doornaert, Mia “Aanval op onze waarden”, De Standaard, 14/09/01
2 Billiet, Jaak & Swyngedouw, Marc (2009) Etnische minderheden en de Vlaamse kiezers. Een analyse op basis van de postelectorale verkiezingsonderzoeken, Centrum voor Sociologisch Onderzoek, K.U.Leuven.
3 Voorbeelden van recente onderzoeken zijn het 2005 ENAR shadow rapport ‘Islamophobia in Europe’, het 2006 EUMC rapport ‘Muslims in the European Union. Discrimination and Islamophobia’ en het 2011 Friedrich Stiftung Rapport ‘Intolerance, prejudice and discrimination. A European Report’.

4  Dassetto & Bastenier (1987), pp. 90 – mijn vertaling

5 Zowel lokaal als in internationale rechts-conservatieve geschriften heeft Brussel een emblematische status verworven als hoofdstad van het extremisme en de ‘demografische dreiging’ van Moslims. Zie in dat verband Arthur Van Amerongen (2008) Brussel:Eurabia, Amsterdam: Uitgeverij Atlas of Bruce Bawer (2006) While Europe Slept. How Radical Islam is destroying the West from within, New York: Doubleway.
6  Een voorbeeld vinden we in volgend essay van Marc Hooge “Extreem Rechts kan geen gerust geweten hebben” in De Morgen, 28/07/11
7  In België stellen we vast dat het Vlaams-Blok een markante gedaanteverschuiving heeft meegemaakt sinds 9/11. Terwijl het voor deze periode een klassiek anti-vreemdelingen standpunt verkondigde, verschuift het zwaartepunt na 9/11 naar de Islam die als een ‘gevaarlijke’ en ‘totalitaire’ politieke ideologie wordt bestreden. Intussen hebben deze groeperingen zich verenigd in een reeks netwerk waaronder het ondermeer gekende ‘SIOE’ (Stop the Islamisation of Europe) netwerk dat achter de niet-toegelaten betoging in Brussel “tegen de islamisering van Europa” van 11 September 2007 stond.

8  Uit het European Union 2010 Terrorism Situation Trend Report blijkt dat van de 294 aanslagen gepleegd in 2009 in Europa slechts één van Islamistische oorsprong is. Voor 2010 gaat het om drie aanslagen van de 249.
9  Deze redenering staat centraal in de welgekende oproep het ‘politiek correcte denken’ te doorbreken. Zie in dat verband een recent editoriaal van Steven Samyn, waarin hij een verband trekt tussen de recente aanslag in Utoya en Oslo en de falende integratie van allochtonen: “Wanneer wordt echt werk gemaakt van maatschappelijke problemen die al te vaak blijven sluimeren en aanslepen en een vruchtbare voedingsbodem vormen voor het gif van vreemdelingenhaat?” uit Samyn, Steven “Verzieken” in De Morgen, 25/07/11
10  Ik verwijs hier naar het werk van Sami Zemni (2009) Het Islamdebat, Antwerpen: Epo; Ico Maly (2009) De Beschavingsmachine, Antwerpen: Epo; Arnaut, K.; Bracke, S.; Ceuppens, B.; De Mul, S.; Fadil, N.; Kanmaz, M. (2009) Leeuw in een Kooi. De Grenzen van het Multicultureel Vlaanderen, Antwerpen: Meulenhoff-Manteau.
11 Dit is de lijn van de redenering die Dassetto & Bastenier in Medias U Akbar (1987) maken. We vinden die ook terug in het werk van Corinne Torrekens Islam à Bruxelles (2009), Editions de l’Université de Bruxelles.
12  Een titel die in verschillende kwaliteitsmedia prijkte (De Morgen, 30/05/11; De Standaard, 30/05/11) en van een perscommuniqué van Vlaams Belang kopman Filip De Winter komt. Voor deze informatie baseerde hij zich op een extrapolatie van het aantal leerlingen die in het Antwerps stedelijk onderwijs islamlessen volgen. Een methode die betwistbaar is, aangezien hier geen rekening wordt gehouden met de totale leerlingenpopulatie die over veschillende schoolnetten is verspreid (provinciaal, gemeenschapsonderwijs en katholiek onderwijs).

13  Zie in dat verband de onderzoeken over moskeeën (Kanmaz, Torrekens), integratie (Van Craen, Ackaert é Vancluyssen; Hesters; Clycq), religiebeleving (Fadil, Vanderwaeren), hoofddoek en gezichtssluier (Brion, Moors, Brems, Oulad Chaib & Vrielinck).
14  Dassetto & Bastenier schrijven dat in de jaren ’60 de moslimaanwezigheid nauwelijks een bron van ergernis was: “Cette nouvelle présence est moins source d’hostilité que perçue comme ajoutant une note d’exotisme dans l’environnement quotidien” (1987: 13).
15  Hierbij is het nuttig te blijven verwijzen naar de gezichtssluier, die nauwelijks aanwezig is in ons land, waarvan de draagsters op een 200 à 300 worden geschat, maar die toch resulteerde in een algemene verbodsbepaling.
16  Voor een overzicht van de verschillende economische crisissen sinds het einde van de jaren ’60 die gepaard gaan met een gestadige ontmanteling van onze publieke voorzieningen, zie David Harvey (2005) A brief history of Neoliberalism, Oxford University Press (vooral hoofdstuk 1)
17  Voor een beschrijving van dat laatste zie Jan Blommaert & Jef Verscheuren (1992) Het Belgische migrantendebat, Antwerpen: International Pragmatics Association

18  We vinden deze redenering zowel in een progressieve variant zoals in het stuk van Geert Van Istendael ‘Het masker van de dwang’ (De Standaard, 23/08/08) of Luckas Van Der Taelen’s ‘De getto’s van Brussel’, (De Standaard, 30.09.09) alsook in conservatieve kringen zoals in Bart De Wever’s column ‘Sociaal houvast’ (De Standaard, 02/02/10).
19  Zie in dat verband het Trends interview met Limburgse zakenman Jos Vaessens waarin hij een paniekdiscours afvuurde: “Industrieel Jos Vaessens: ‘We zitten diep in de shit’”, 17/11/2010.
20  Zie in dat verband de stukken van VUB econoom Jef Vuchelen ‘Het herstel van onze concurrentiepositie’ (Trends, 31/08/10) en Geert Noels ‘Index ondermijnt concurrentiekracht’ (Trends, 14/02/11).
21  Zie in dat verband de projectie van Uri Dadush en William Shaw van de Amerikaanse denktank ‘Carnegie Endowment for International Peace ‘ die voorspellen dat tegen 2050 Europa als vierde eindigt, achter China, de V.S en India. http://www.mo.be/artikel/de-nieuwe-globale-economie

22  Deze stelling is onder meer geïnspireerd door Hannah Arendt’s analyse van de opkomst van het antisemitisme rond het einde van de 19e eeuw in The Origins of Totalitarianism (2005, New York: Schocken books), die ze linkt aan de desintegratie en crisis van de natiestaat (en het imperialisme) rond diezelfde periode (2005: 129).
23  Dit gaat niet alleen op voor Europa of de V.S., maar ook China, India, Iran, Saudi-Arabië of andere aspirant (regionale) ‘grootmachten’.

24  Ik baseer mij bij deze laatste inzichten op het inspirerend werk van Judith Butler, en meer bepaald Precarious Life (2006), London: Verso.

 

Nadia Fadil

Nadia Fadil

Nadia Fadil is verbonden aan het Centrum voor Sociologisch Onderzoek aan de K.U.Leuven, waar ze onderzoek verricht naar de religieuze en niet-religieuze beleving van Belgische-Maghrebijnen en naar de institutionalisering van de islam in België. Fadil is ook voorzitster van het Steunpunt Allochtone Meisjes en Vrouwen (SAMV).

Leave a Reply

 

This site uses Akismet to reduce spam. Learn how your comment data is processed.