´The idea of elite capture has its genesis in the study of developing countries and was used to illustrate how socially advantaged people tend to gain control over financial benefits meant for everyone, especially foreign aid. The study reveals that the concept has also been applied more generally to describe how political projects can be hijacked—in principle or in effect—by the well positioned and resourced.´ Olúfẹ́mi O. Táíwò

In zijn recent boek Elite Capture beschrijft filosoof Olúfẹ́mi O. Táíwò dat politieke, sociale en economische elites in de eerste plaats hun eigen belang dienen, niet die van de kwetsbare mensen die zij vaak beweren te vertegenwoordigen. Olúfẹ́mi begint zijn essay met kritiek op NGO´s. De vorm waarin dat gebeurt is volgens hem afhankelijk van de mores in de donorlanden waarin zij actief zijn, overeind blijft dat ze voornamelijk bezig zijn met hun eigen belang, en hun eigen maatschappelijke prestige. 

Olúfẹ́mi O. Táíwò geeft me de moed om de redeneertrant van zijn boek toe te passen op de culturele elite van Amsterdam. 

Amsterdam is al heel lang een multiculturele stad. Dat is niet zichtbaar als we kijken naar de culturele sector. Tentoonstellingen in het Rijksmuseum en het Stedelijk Museum krijgen veel aandacht. Dat ligt anders als het gaat om kunst van makers met een migratieachtergrond. Hoe kan het dat ruim 20% van de Nederlandse bevolking een migratieachtergrond heeft – in de grote steden loopt dat zelfs richting 50%! – maar dat er onevenredig weinig geld en aandacht gaat naar kunstenaars met niet-westerse wortels?  Hoe kan dat? En hoe is die situatie te veranderen?

In 1998 kwam toenmalig staatsecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Rick van der Ploeg, met een subsidiebeleid gericht op het waarborgen van diversiteit in de culturele sector. De culturele en politieke elite viel weliswaar over hem heen, maar hij zette wel de norm met zijn stimuleringsregeling. Deze stap heeft, vooral in de grote steden, geleid tot het besef dat ‘allochtonen’ ook cultuurafnemers- en aanbieders zijn. In 2011 leidde dit besef tot de Code Culturele Diversiteit, waarin culturele instellingen afspraken maakten om zich in te zetten voor meer diversiteit in personeel, programma, publiek en partners. De Code heeft echter niet kunnen voorkomen dat vooral allochtone makers en instellingen het slachtoffer werden van de grote bezuinigingen waarmee de cultuurfondsen zich nog geen jaar later geconfronteerd zagen.

De resultaten hiervan werken nog steeds door. En dat is niet verwonderlijk: als instellingen, theatergezelschappen en redacties eenmaal zijn verdwenen door een gebrek aan financiën, dan gaan mensen op een andere manier in hun levensonderhoud voorzien. Daarnaast leidt een subsidiestop bij deze groep tot een gevoel van machteloosheid. Vaak hebben zij een lange weg afgelegd om hun werk überhaupt voor het voetlicht te kunnen brengen. Als de bevochten erkenning vervolgens in rook opgaat dan komt dat hard aan.

Op dit moment lijkt er meer ruimte te zijn voor diversiteit in de culturele sector, mede onder invloed van de maatschappelijke aandacht voor de Black Lives Matters-beweging en de discussie die op gang kwam rondom de figuur van Zwarte Piet. Tegelijkertijd moet die ruimte gedeeld worden met meerdere categorieën die vallen onder het label ‘diversiteit’. De Code Culturele Diversiteit is uitgebreid en in 2019 gepresenteerd als de Code Diversiteit & Inclusiviteit. Nog voordat culturele diversiteit stevig verankerd was in de sector, is besloten dat de instellingen die de Code onderschrijven zich nu inzetten voor “alle vormen van verschil, zoals gender, beperking, seksuele oriëntatie, religie, sociaaleconomische status, opleidingsniveau en leeftijd.” Op zich is dit een mooi en terecht streven, maar dat neemt niet weg dat makers met een migratieachtergrond en hun organisaties ook behoren tot de genoemde categorieën (= intersectionaliteit!) en het ziet er niet naar uit dat zij evenredig in aanmerking komen voor fondsen en andere ondersteuning.

Als het ministerie van OCW, de culturele sector en de media vinden dat makers met een migratieachtergrond en hun organisaties een plek moeten hebben in het culturele landschap van Nederland, dat burgers met een migratieachtergrond net zo goed behoren tot de publiekgroepen van alle culturele instellingen, dat mensen met een migratieachtergrond ook potentiële werknemers zijn in die instellingen, dan is het logisch te verwachten dat de middelen die beschikbaar zijn voor de culturele sector ook evenredig beschikbaar komen voor deze makers en hun organisaties.

Sinds een enige jaren is een aantal mensen aan het onderzoeken hoe een vooruitstrevende stad als Amsterdam omgaat met diversiteit in Cultuur, kunst en Media, en hoe een en ander zich verhoudt tot de multiculturaliteit van de stad, een stad die sinds jaar en dag een progressief stadsbestuur heeft en tientallen bestuurlijke organisaties telt op het gebied van Cultuur, kunst en Media.

Blijkbaar mogen de Amsterdamse ´allochtonen, migranten en welkom vluchtelingen´ niet te veel vraagtekens plaatsen bij de verdeling van subsidies ten behoeve van cultuuruitingen.  De helft van de Amsterdamse bevolking heeft een migratieachtergrond, onder hen veel professionals met ruime ervaring in kunst en media, en met een journalistiek-kritische geest. En dan is er nog het groeiende leger van ´expats´ die de stad zien als plek om van cultuur te genieten. 

Het is nu ongeveer 23 jaar geleden dat de sociaaldemocraat Rick van der Ploeg staatssecretaris van cultuur was. Hij  wilde 40 tot 60 miljoen gulden per jaar uittrekken om de deelname van allochtonen in de kunstsector te bevorderen. Terecht was hij van mening dat minderheden te weinig profiteren van subsidies, en ondervertegenwoordigd zijn in adviesraden en besturen. Daarom kwam hij met de nota Ruim Baan voor Culturele Diversiteit.

Het is tekenend dat de opkomst bij de laatste verkiezingen in Amsterdam-Centrum en Amsterdam-Zuid op 65 procent lag, en in het multiculturele Zuidoost op 27 procent. 

Bijna een kwart eeuw later merkt de Amsterdamse wethouder voor cultuur, Touria Meliani, op dat de Amsterdamse cultuursector weinig migranten telt, en dat de gemeente Amsterdam als grootste werkgever van de stad te weinig migranten in dienst heeft, met name in de midden- en hogere sectoren.Amsterdam als een sociaal en politiek laboratorium met sterke doch gesloten institutionele clubjes  die bovengenoemde sectoren van bovenaf beheersen via een web van fondsen en stedelijke organisaties.

De toekomst van een stad en een land is afhankelijk van de mate van betrokkenheid van burgers uit alle lagen van de bevolking. De arrogantie en het egocentrisme van de zichzelf nog altijd als progressief beschouwende doch erg op elkaar lijkende bestuurders en adviseurs van Amsterdam zullen ervoor zorgen dat de democratische instituties van de stad alleen maar meer kleur zullen verliezen.

Zelden is er kritisch onderzoek gedaan naar diversiteit in de gevestigde wereld van kunst en cultuur, het aandeel daarin van ‘nieuwkomers´. Het ziet ernaar uit dat vooruitstrevende cultuurdragers en politici daaraan geen behoefte hebben. Liever treden ze zelf op als vertegenwoordiger van gemarginaliseerde groepen, of ze zijn tevreden met de zogenaamde bruggenbouwers die pendelen tussen hun politieke en culturele netwerken, en zichzelf feliciteren met hun – vooral verbaal blijvende – inzet voor migranten in de culturele sector.

Het lijkt erop dat Amsterdam, een progressieve stad met een budget van 184.000.000 miljoen voor cultuur, niet na wil denken over de vraag waar al dat geld naar toe gaat.  Het zou ook al te beschamend zijn als wordt aangetoond dat een meer dan onevenredig deel van de makers met een migratieachtergrond met lege handen staat.

Als het stadsbestuur geen werk gaat maken van een rechtvaardige verdeling zullen steeds minder Amsterdammers zich politiek vertegenwoordigd voelen, en zullen met name Amsterdammers met een migratieachtergrond het laten afweten als er gestemd wordt. Het is tekenend dat de opkomst bij de laatste verkiezingen in Amsterdam-Centrum en Amsterdam-Zuid op 65 procent lag, en in het multiculturele Zuidoost op 27 procent. 

Politicologen en sociologen zijn nog wel eens bezorgd over deze maatschappelijke verscheurdheid, voor de ‘progressieve’ politieke elite – in feite een minderheidsgroep – van Amsterdam lijkt alles business as usual, inclusief de miljoenen euro’s voor de als eigen ervaren culturele instellingen, waarin zij die de juiste mantra’s spreken beloond worden.

Het wordt tijd voor politici met de durf van Rick van der Ploeg, alleen al om te voorkomen dat de tweedeling in de stad gaat uitlopen in een gevaarlijke cocktail van gemarginaliseerde, gefrustreerde Amsterdammers en rechtsradicaal succes . We kunnen een aantal maatschappelijke ontwikkelingen niet opzij zetten: in Rotterdam werd bij de laatste verkiezingen slechts door 37 procent van de bevolking gestemd, met Leefbaar Rotterdam als grootste politieke beweging. Als het zo door gaat wordt Amsterdam een soort San Francisco: een stad van rijken die politiek en cultureel vallen onder  Olúfẹ́mi O. Táíwò’s ´self facination – good feeling´. 

Als het ministerie van OCW, de culturele sector en de media vinden dat makers met een migratieachtergrond en hun organisaties een plek moeten hebben in het culturele landschap van Nederland, dat burgers met een migratieachtergrond net zo goed behoren tot de publiekgroepen van alle culturele instellingen, dat mensen met een migratieachtergrond ook potentiële werknemers zijn in die instellingen, dan is het logisch te verwachten dat de middelen die beschikbaar zijn voor de culturele sector ook evenredig beschikbaar komen voor deze makers en hun organisaties.

Farhad Golyardi

Farhad Golyardi

Farhad Golyardi is a sociologist, researcher, and editor of Eutopia Institute, a transnational gathering place of thinkers and writers whose research interests include the Middle East, Populism, social movements, and cultural diversity.