IslamWorld

Botsende onwetendheden

By Saturday 22 July 2006 No Comments

In de zomer van 1993 publiceerde Samuel Huntington in het Amerikaanse tijdschrift Foreign Affairs  zijn geruchtmakende artikel over The clash of civilisations.

Hij kreeg onmiddellijk ongewoon veel aandacht en reacties. Het was zijn bedoeling de Amerikanen een originele thesis over een ‘nieuwe fase’ in de wereldpolitiek na het einde van de koude oorlog aan te bieden. Zijn argumenten leken meeslepend, ruim, moedig en zelfs visionnair. Zijn betoog was natuurlijk ook gericht op zijn rivalen onder de beleidsadviseurs, waaronder Francis Fukuyama met zijn theorie over het einde van de geschiedenis, en de talloze anderen die de opkomst van de globalisering, het tribalisme en het verdwijnen van de staat benadrukten.
Volgens Huntington hadden deze wetenschappers slechts oog voor een beperkt aantal aspecten van de nieuwe wereldsituatie. Hij zou de aandacht vastigen op het cruciale, centrale vraagstuk van de wereldpolitiek in de komende jaren. Zonder aarzelen beweerde hij: ” Het is mijn hypothese dat de fundamentele conflictbron in deze nieuwe wereld niet in de eerste plaats ideologisch of economisch van aard is. De grote tegenstellingen en de belangrijkste oorzaken van conflicten zullen in de verschillen tussen culturen gelegen zijn. Natiestaten zullen de machtigste actoren in de wereldpolitiek blijven, maar de voornaamste conflicten zullen zich voordoen tussen naties en groepen uit verschillende culturen. De botsing der beschavingen zal de wereldpolitiek beheersen. De scheidingslijnen tussen de culturen zullen de frontlijnen van de toekomst zijn.”

Zijn voornaamste argumenten waren gebaseerd op het vaag gedefineerde begrip van ‘de identiteit van een beschaving’, en op de ‘interacties tussen zeven of acht (sic) belangrijke beschavingen’, waarbij het conflict tussen het Westen en de Islam het leeuwenaandeel van zijn aandacht kreeg. Zijn strijdlustig denken deed sterk denken aan een artikel uit 1990, geschreven door Bernard Lewis, de veteraan onder de oriëntalisten.
De ideologische kleur Lewis bleek overduidelijk uit de titel van dat artikel: De wortels van de woede van de islam (The Roots of Muslim Rage). Zowel bij Huntington als bij Lewis worden twee grote entiteiten als het ware op simplistische wijze gepersonifieerd: de Islam en het Westen. Het lijkt bij deze auteurs alsof geweldig gecompliceerde zaken als identiteit en cultuur in een cartoon optreden,  en daarin zoals Popeye en Bluto op mekaar inbeuken. Een van de twee heeft de beste bokstechniek en wint altijd. Noch Lewis noch Huntington hadden veel aandacht voor nuances: de interne dynamiek en het pluralisme in elke beschaving, het feit dat de meeste culturen worstelen met de definitie of interpretatie van de cultuur, en zeker niet voor de onaantrekkelijke mogelijkheid dat achter het spreken over ‘een’ of ‘de’ religie of cultuur een grote dosis demagogie of volslagen onwetendheid schuilgaan.

Volgens Huntington staan de westerse beleidsverantwoordelijken voor de uitdaging het westen sterker te maken en de andere culturen op afstand te houden, in het bijzonder de islam. Erger nog is Huntingtons overtuiging dat zijn perspectief het goede is. Hij observeert onbewogen de wereld vanaf zijn veranda, ongehinderd door banden met die wereld of door onbewuste loyauteiten. Alle anderen zoeken in het duister naar antwoorden die hij al lang gevonden heeft. Huntington is een ideoloog die beschavingen en identiteiten vervormt tot wat ze niet zijn: voleindigde en van mekaar afgesloten entiteiten, overgebleven uit de talloze stromingen en tegenstromingen uit de geschiedenis van de mens.

Huntington heeft geen oog voor het feit dat die beschavingen en identiteiten het ook mogelijk maakten godsdienstoorlogen en keizerlijke veroveringsdrang in te perken,  handel te drijven en culturele elementen uit te wisselen. Deze (soms minder zichtbare) aspecten van de geschiedenis worden miskend of verzwegen, om van de bespottelijke en kortzichtige vorm van oorlogsvoeren die de ‘botsende beschavingen’ zijn, de enige realiteit te maken. Toen Huntington in 1996 het boek publiceerde waarin hij de thesis uit zijn artikel breder uitwerkte, deed hij een poging om zijn argumenten wat meer subtiliteit mee te geven, en strooide hij vooral vele voetnoten rond. Maar hij bleef zichzelf misleiden, en bewees nog maar eens wat een slechte schrijver en onelegante denker hij is.

Het basisparadigma van het Westen tegen de rest van de wereld   de tegenstelling van de koude oorlog revisited   bleef bij Huntington ongewijzigd. Dit denken is sinds de verschrikkelijke gebeurtenissen van 11 september 2001 altijd op de achtergrond aanwezig, dikwijls op een geniepige en onuitgesproken manier. Deze zorgvuldig geplande, verschrikkelijke en pathologisch gemotiveerde zelfmoordaanslag en slachtpartij door een kleine groep geesteszieke militanten, is omgebogen tot een bewijs voor de stelling van Huntington. Deze aanslag wordt niet genomen voor wat ze werkelijk is: het kapen van grote ideeën voor criminele doeleinden door een kleine groep gestoorde fanatici. Niettemin zagen internationaal erkende ‘intellectuelen’ zoals de vroegere Pakistaanse Premier Benazir Bhutto en haar Italiaanse homoloog Berlusconi, hierin een aanleiding om over de problemen van de islam te gaan doceren. Berlusconi heeft van de gelegenheid gebruik gemaakt om een tirade af te steken over de superioriteit van het westen, “want wij hebben toch Mozart en Michelangelo, en zij niet”. Hij heeft zich voor deze belediging van de islam sindsdien op halfhartige wijze verontschuldigd.
Waarom ziet men geen parallelen tussen Osama bin Laden en zijn volgelingen, en sekten zoals de Davidian Branch van de E.H. Jim Jones en zijn volgelingen in Guyana, of de Aum Shinrikyo sekte in Japan. Is het enkel omdat de gevolgen van de daden van deze sekten minder spectaculair en destructief zijn? Het Britse weekblad The Economist  is meestal zeer sober in zijn commentaren. Toch kon het in zijn editie van 22-28 september 2001 niet weerstaan aan de verleiding van de veralgemening, en Huntington loven voor zijn “keiharde en meeslepende, maar niettemin juiste” observaties over de islam. Met onbetamelijke plechtstatigheid werd verder Huntington geciteerd die over de moslems zei “dat een miljard moslims in de wereld allemaal overtuigd zijn van de superioriteit van hun cultuur, en tegelijk geobsedeerd door hun machteloosheid”. Hoe kan Huntington dit weten? Had hij een interview met 100 Indonesiërs, 200 Marokkanen, 500 Egyptenaren en 50 Bosniërs? En zelfs als deze gesprekken gevoerd werden, over welke steekproef spreken we dan?
Ze zijn niet meer te tellen, de editorialen van bekende Amerikaanse en Europese kranten en weekbladen, waarin nieuwe elementen aan deze berg van apocalyptisch nieuws toegevoegd worden. Het is niet meer de bedoeling te informeren, maar wel de verontwaardigde passie van de westerse lezer op te roepen, en hem of haar duidelijk te maken wat er moet gebeuren. Zelfbenoemde strijders gebruiken ongepaste Churchilliaanse retoriek in deze westerse en vooral Amerikaanse oorlog tegen haat en vernieling. Er is nog nauwelijks aandacht voor nuancering en het tegengaan van de éénzijdigheid in de berichtgeving.

Dat is het hele probleem met weinig opbouwende labels als ‘het westen’ en ‘de islam’. Zij misleiden en verwarren ons denken, dat een zin zoekt in een chaotische realiteit die niet in eenvoudige categorieën te vatten is. Ik herinner me dat een man tijdens een lezing in 1994 aan de universiteit op de westelijke Jordaanoever in Jeruzalem mijn ‘westerse ideeën’ aanviel. “Waarom draag je dat pak en die das, het zijn westerse kleren?” was zijn eerste verwijt. Hij ging onmiddellijk terug zitten, met een verlegen glimlach op zijn gelaat. Maar ik herinnerde mij dit incident toen de informatie over de terroristische aanslagen van 11 september begon door te dringen. Hoe hadden de daders al de technische kennis kunnen verwerven om het World Trade Centrum en het Pentagon aan te vallen?  Is er ergens een scheidingslijn tussen ‘westerse’ technologie en, zoals Berlusconi verklaarde, “het onvermogen van de islam om deel te worden van de moderniteit”?
Het is niet eenvoudig om grenzen te trekken. Onze labels, veralgemeningen en stellige beweringen blijken uiteindelijk erg inadequaat te zijn. Primitieve passie en gesofisticeerde know-how  komen samen en geven aanleiding tot bedrieglijke onderscheiden, niet allen tussen het westen en de islam, maar ook tussen het verleden en het heden, wij en zij, om niet te spreken over de concepten van identiteit en nationaliteit, waarover eindeloze tegenspraak en debat blijven bestaan. De eenzijdige beslissing om ‘nu de lijn in het zand te trekken’, om een kruisvaart te ondernemen, om tegenover hun kwaad onze positieve eigenschappen te plaatsen, om het terrorisme uit te roeien, om   in Paul Wolfowitz nihilistisch taalgebruik   complete naties van de kaart te vegen, leidt niet tot enig inzicht in de veronderstelde identiteit van de ander of van de tegenpartij. Het bewijst alleen dat het eenvoudiger is oorlogszuchtige verklaringen af te leggen om collectieve passies op te roepen, dan na te denken en te onderzoeken waarmee we nu eigenlijk geconfronteerd worden, en oog te hebben voor hetgeen talloze levens verbindt, de ‘onze’ zowel als de ‘hunne’.
In het begin van 1999 verscheen in Dawn,  het meest gerespecteerde Pakistaanse weekblad, een reeks van drie merkwaardige artikelen. De schrijver van de reeks, Eqbal Ahmad, is inmiddels overleden. In de artikelen analyseert hij ten behoeve van een moslimpubliek de wortels van religieus rechts. Hij is zeer kritisch voor de absolutisten en fanatieke tirannen die de islam verminken met hun obsessie voor het controleren van het menselijk gedrag. “Zij reduceren de islam tot een soort van strafrecht, zonder enig humanisme, esthetica, intellectuele zoektocht of spiritualiteit. Hierdoor wordt één aspect van de religie verabsoluteert en uit zijn context gehaald, met totale verwaarlozing van alle andere aspecten van de religie. Deze benadering is een vervorming van de religie en een verraad van de traditie, en overal waar deze mensen aan invloed winnen, een scheeftrekking van het politiek proces”. Om zijn bewering te ondersteunen en de vertekening van de islam met bewijzen te illustreren, schetst Ahmad eerst de rijke, complexe en pluralistische betekenis van het woord jihad.  Hij geeft aan dat de tegenwoordige reductie van het begrip tot ‘een totale oorlog tegen de veronderstelde vijanden van de islam’,  heel ver staat van de religieuze en politieke betekenis die jihad  doorheen de geschiedenis meegedragen heeft.  De moderne islamisten zijn volgens Ahmad alleen bekommerd om macht, niet om de ziel. Zij willen de bevolking mobiliseren voor politieke doeleinden, maar zijn niet bereid hun lijden te verzachten en hun verwachtingen te delen. Zij hebben een heel beperkte en tijdsgebonden politieke agenda. Wat de zaken nog erger maakt, is dat dergelijke vervormingen en fanatismen ook in de joodse en christelijke wereld voorkomen.
De schrijver Joseph Conrad begreep goed, veel beter dan zijn lezers aan het einde van de negentiende eeuw konden vermoeden, dat het onderscheid tussen het beschaafde Londen en ‘het hart van de duisternis’ in extreme situaties snel kan verdwijnen, en dat ook de Europese beschaving zeer snel en zonder voorbereiding of overgangsperiode, in barbaarse praktijken kan vervallen. In zijn boek The secret agent  uit 1907, beschrijft hij de affiniteite van het terrorisme met abstracties zoals ‘pure wetenschap’ (en dat kunnen we uitbreiden tot ‘de islam’ of ‘het westen’), en het uiteindelijke morele verval van de terrorist.

Beschavingen die met mekaar bestrijden, hebben meer met mekaar gemeen dan velen op het eerste gezicht kunnen vermoeden. Freud en Nietzsche hebben bewezen hoe geestelijke grenzen met ontstellend gemak overschreden worden. Maar hun ideeën, vol ambiguïteit en scepsis tegenover begrippen waar we sterk aan houden, bieden ons weinig geschikte en toepasbare regels voor situaties zoals deze die we vandaag beleven. Vandaar dat we onze toevlucht zoeken tot beter gekende en geruststellende begrippen: een kruistocht, de strijd van goed tegen kwaad, van vrijheid tegen angst. Deze begrippen worden geput uit Huntington’s vermeende tegenstelling tussen de Islam en het westen, en ze waren een voedingsbodem voor het officiële jargon in de eerste dagen na de aanvallen van 11 september. Dit taalgebruik werd sindsdien enigszins gemilderd, maar gelet op de vijandige uitspraken en acties tegenover de islam, en de verdachtmakingen van Arabieren en moslims in heel het land, blijft het paradigma van Huntington overheersen.
Een bijkomende reden voor de blijvende invloed van Huntington’s denken is de groeiende aanwezigheid van moslims in de Verenigde Staten en in Europa. Wie vandaag de samenstelling van de bevolking van Frankrijk, Italië, Groot Brittannië, de Verenigde Staten of zelfs Zweden bestudeert, moet tot de conclusie komen dat de islam zich niet meer aan de buitenkant maar in het centrum van het Westen bevindt. Maar wat is er zo beangstigend aan deze aanwezigheid? In het collectieve geheugen zitten nog herinneringen aan de eerste golf van Arabisch-islamitische veroveringen, die in de zevende eeuw begonnen. De bekende Belgische historicus Henri Pirenne beschrijft in zijn standaardwerk Mohamed en Karel de Grote uit 1939, hoe deze veroveringen de eenheid van het klassieke Middellandse Zeegebied verbraken en de christelijk-Romeinse beschaving vernietigden. Dat leidde tot de opkomst van een nieuwe beschaving die gedomineerd werd door meer noordelijke machten in Duitsland en Karolingisch Frankrijk. Pirenne doet uitschijnen dat dit nieuwe rijk het als zijn missie zag, het Westen te verdedigen tegen zijn historische vijanden uit andere culturen. Pirenne vermeldt jammer genoeg niet dat bij de opbouw van deze nieuwe verdedigingslinie, het Westen uitgebreid kon putten uit het humanisme, de wetenschap, de filosofie, de sociologie en de geschiedschrijving van de islam. De islam had zelf al de overgang gerealiseerd tussen de wereld van Karel de Grote en de klassieke oudheid. De islam was van bij het begin in het westen aanwezig. Dante was een groot tegenstander van Mohamed maar zelfs hij moest dat toegeven, want hij situeerde de Profeet in het middelpunt van zijn Hel.
Er is ook nog de ononderbroken lijn van de grote monotheïstische godsdiensten, de erfgenamen van Abraham. Te beginnen met het judaïsm en het christendom, is elke godsdienst de voortzetting van wat voorafging, maar wordt diezelfde godsdienst daardoor ook achtervolgd. Voor de moslims is de islam het einde en de voltooiing van deze lijn. Er is nog steeds geen goede beschrijving of demystificatie van de strijd tussen de drie grote groepen volgelingen van die jaloerse God. Het huidige bloedige treffen in Palestina levert een rijk en actueel voorbeeld van deze tragische onverzoenbaarheid. Het wekt dus geen verbazing dat mislims en christenen gemakkelijk de woorden kruistocht en jihad in de mond nemen, en daarbij nonchalant het Joodse element over het hoofd zien. De Pakistaan Eqbal Ahmad noemt deze taal geruststellend voor hen “die in het midden van de doorwaardbare plaats tussen de diepe wateren van de traditie en de moderniteit gestrand zijn”.

Maar zowel de westerlingen als de moslims en de anderen moeten nu allemaal in deze wateren zwemmen. Omdat deze wateren deel uitmaken van de oceaan van onze geschiedenis, heeft het geen zin te proberen erin scheidingsdammen aan te brengen. We beleven moeilijke tijden, maar het is beter te denken in termen van machtige en machteloze gemeenschappen, de seculiere politiek van rede en onwetendheid, en universele principes van rechtvaardigheid en onrechtvaardigheid, dan ons te verliezen in algemeenheden en abstracties.  Die kunnen ons misschien tijdelijk voldoening kunnen geven, maar ze leiden niet tot inzicht in onszelf of tot betrouwbare kennis. De ‘botsende beschavingen’ zijn daarom evenzeer een truc als de ‘oorlog der werelden’: ze zijn geschikt voor het aanmoedigen en versterken van onze defensieve trots, maar ze dragen weinig bij tot een beter begrip van de verbijsterende interdependenties in onze tijd.