DiversityMigration

De stad als emancipatiemachine

By Tuesday 12 February 2008 No Comments


Voor: Eutopia 20
Door: Marja Vuijsje

De meest interessante inwoners van een stad zijn mensen die er – soms generatieslang – worden gezien als vreemdelingen. Het zijn de voormalige boeren, landarbeiders en andere migranten die de stad levend houden. Of ze nou kwamen voor werk, studie, een veilig heenkomen, de hoeren, de drugs, de bioscopen, het theater, het politieke leven of om zover mogelijk weg te komen van bemoeizuchtige vaders en moeders; onder de vreemdelingen in een stad tref je meer dynamiek dan onder diegenen die er prat op gaan een echte Londenaar, New Yorker, Teherani, Johannesburger, Bombayer, Istanbuler of Amsterdammer te zijn. Het is een inzicht dat vaak moeilijk is te verkopen aan de locals, maar een stad zonder vreemdelingen is als een oceaan zonder vis.

In die richting boog het gesprek toen we tegenover het hoofdpostkantoor in het hart van Santiago de Chile de lange rij Peruanen zagen die er dagelijks wachten om opgepikt te worden voor een klus in de bouw of op het land dat de stad omgeeft. Veel Chileense hoofdstedelingen hebben een hekel aan de kleine, wat Indiaanser ogende  mannen uit het buurland die hun dorpen verlieten om geld te verdienen in de stad die booming is sinds Chili werd beschouwd als een van de economische wonderen van Latijns-Amerika. De Peruanen worden verantwoordelijk gesteld voor alles wat vies en voos is in de stad. Alsof er zonder Peruanen geen drugsprobleem, geen criminaliteit en geen straat-, huiselijk- en ander geweld zou zijn.
Zoals over meerdere zaken heeft mijn vriendin Anita ook een andere kijk op de migratie uit het noorden. Ze noemt zichzelf een echte Santiago-believer en ze gelooft erin dat de stad op termijn nog veel te danken zal hebben aan de nieuwkomers en de kinderen van die nieuwkomers. Niet zozeer vanwege die mannen voor het postkantoor, maar vooral vanwege de vrouwen die soms zijn meegekomen om het gezinsinkomen aan te vullen met huishoudelijk werk. Onder die vrouwen zit volgens Anita een enorme emancipatiedrang. ‘Ze willen een beter leven voor zichzelf en een goede toekomst voor hun kinderen. Dankzij die moeders zal een kleine maar fijne groep van de volgende generatie Peruanen zichzelf omhoog studeren en toetreden tot de economische, culturele en politieke elite van de stad.’
Anita overdrijft graag, en niet zo’n beetje. Zij ziet achter menig Peruaan een potentiële Barack Obama, Che Guevarra, Nelson Mandela, Betty Friedan of Rosa Luxemburg opdoemen, allemaal helden van haar en allemaal mensen die eens hun geboortegrond verlieten om zich in een vreemde grote stad te ontwikkelen tot woordvoerders van minder bedeelden. Het is moeilijk geloven in haar toekomstvoorspelling dat de meeste van haar stadgenoten de ex-Peruanen uiteindelijk in de armen zullen sluiten omdat uit hun midden de meest gedreven en inventieve zakenlieden, vakbondsmensen, feministen en politiek leiders zullen komen. Al was het maar omdat de meesten het niet verder zullen brengen dan een opgejaagd illegaal bestaan in de marge van de Chileense samenleving. Toch is mijn vriendin ervan overtuigd dat een deel van hen wel degelijk zal doorstromen naar hogere gelederen.

Zij is het eens met de sociologen die menen dat de stad ook voor minder ontwikkelde migranten functioneert als een emancipatiemachine. Zelf zullen ze zich waarschijnlijk het schompes blijven werken in laagbetaalde banen, maar hun kinderen zullen in de stad hun vleugels uitslaan en een maatschappelijke betrokkenheid ten toon spreiden die onder autochtonen zeldzaam begint te worden. Hun solidariteit met hun moegewerkte vaders en moeders zal op den duur omslaan in een ouderwets streven naar verheffing van alle arme mensen, is het idee en Anita is daar niet vanaf te brengen.

Een paar honderd kilometer ten oosten van Santiago ligt de nog grotere miljoenenstad Buenos Aires. Ook de hoofdstad van Argentinië is mede door de komst van Peruanen voorzien van een groeiende onderklasse. Daar treffen we Juan en Chepa, een Chileens echtpaar dat er sinds de jaren zeventig van de vorige eeuw woont. Het zijn voormalige communisten die destijds op de vlucht gingen voor de dictatuur van generaal Pinochet.

Inmiddels horen ze in Buenos Aires tot het meubilair, vinden ze zelf. Alleen denken de ‘echte porteños’ daar nog wel eens anders over. Vooral de man – een donkere Chileen met een flinke scheut Indiaanse genen – wordt regelmatig ‘negrito’ genoemd en bekeken alsof hij, jawel, een Peruaanse dief is. Zelf heeft hij ook een pesthekel aan Peruanen. Van zijn scheldpartijen op de migranten uit het arme buurland zou de Nederlandse Geert Wilders nog veel kunnen leren: ze komen in horden, ze maken de straten onveilig en ze bedreigen de Europees aandoende cultuur van de stad. Het emancipatieverhaal van Anita is aan Juan niet besteed. Volgens hem zijn het allemaal, maar dan ook echt allemaal even achterlijke als criminele rotzakken die zo snel mogelijk teruggestuurd moeten worden naar waar ze vandaan kwamen.
In Buenos Aires maakt Juan ons wegwijs. Hij laat ons zowel de tangopaleizen en de met veel art deco gedecoreerde koffiehuizen zien als een van de krottenwijken waar Peruanen zich hebben gevestigd. Met een wegwerpgebaar wijst hij op de verzameling bouwseltjes met golfplaten daken en oude lappen die dienen als ingang. ‘Die mensen leven als honden en ze gedragen zich als honden,’ vertelt hij met de air van een kenner.’ Als hun aantal blijft groeien krijg je volgens hem Johannesburgse toestanden. Hij doelt op de razzia’s die in een paar townships van de Zuid-Afrikaanse metropool werden gehouden en waarbij tientallen vluchtelingen uit Zimbabwe werden vermoord. Aan een dergelijke actie zou hijzelf nooit meedoen, maar hij zou er zeker begrip voor opbrengen als de porteños hardhandig gaan optreden tegen de vreemdelingen die in hun stad zijn neergestreken.

Volgens demografen leeft inmiddels meer dan de helft van de wereldbevolking in een stad. Terwijl de Europese steden hun groeiperiode grotendeels achter zich hebben, zag een flink aantal steden op andere continenten hun inwonersaantal uitdijen met miljoenen mensen, een bevolkingsaanwas die grotendeels wordt veroorzaakt door de trek van al dan niet buitenlands platteland naar De Stad. Overal zijn mensen die daarover denken zoals Juan en mensen die zich kunnen vinden in de gedachtegang van Anita. Zelfs in het geordende Amsterdam, waar de migratie in vergelijking met steden als Buenos Aires, Johannesburg, Bombay, Nairobi of Teheran zeer beperkt is gebleven, worden ‘vreemdelingen’ beschouwd als grootleveranciers van stedelijke problemen of als ondernemende types die vooruit willen in het leven.

Omgekeerd wordt de stad door plattelanders ervaren als een poel des verderfs of als plek bij uitstek om dromen te verwezenlijken. Het beeld van de stad als emancipatiemachine vind je overal terug. In de stad kan je werken, studeren, uitgaan en heb je meer bewegingsvrijheid dan thuis op het land waar je voortdurend moet rekenen met een grote dosis sociale controle. Dat laatste zou vooral voor vrouwen aantrekkelijk zijn. Voor een vrouw die meer wil dan zich schikken in een – al dan niet gearrangeerd – huwelijk is de anonimiteit van de stad een uitkomst; je kunt er een zelfstandig bestaan opbouwen en je kunt er in contact komen met lotgenoten. Het is een romantisch idee dat zoals bekend lang niet opgaat voor alle vrouwen die zich verplaatsten. Naast vrouwen die in de stad opbloeien zijn er tallozen die er vereenzamen, stranden in uitzichtloos werk, ook daar op hun kop worden gezeten door familieleden of gedwongen in de prostitutie terechtkomen. Bij de stad horen zowel succesverhalen als nare verhalen over mensen die nooit meer wegkomen uit de zelfkant van het stedelijk bestaan. Dat geldt voor de vrouwen evenzeer als voor de mannen die in de stad hoopten op een beter heenkomen.
Toch heeft Anita gelijk als ze vaststelt dat er legio voorbeelden zijn van migranten(kinderen) die in een vreemde stad kansen kregen en aangrepen. Naast haar verhalen over Peruaanse vrouwen die uitgroeiden tot steunpilaren van hun gemeenschap of een succesvol bedrijf begonnen, wijst zij er graag op dat Rotterdam – ‘een van de grootste havensteden ter wereld’ – een socialistische burgemeester benoemde die werd geboren op het arme platteland van Marokko. Ook in haar ogen heeft Ahmed Aboutaleb veel gemeen met haar held Barack Obama.  Zelf ben ik terughoudender met die vergelijking, maar haar redenering kan ik volgen.
Iemand zoals Obama hoort natuurlijk bij de grote uitzonderingen, maar het doorzettingsvermogen waarmee hij het heeft gebracht tot president van Amerika is ook terug te vinden bij de mannen, vrouwen, jongens en meisjes die als eersten in hun familie een opleiding afmaakten en werk gingen doen waarover hun ouders en grootouders niet eens konden fantaseren. Ondanks het wantrouwen waarmee ze door locals worden bekeken, traden ze toe tot de middenklasse van de stad die zij als de hunne beschouwen. Het lijkt mij even gewenst als onvermijdelijk dat uit hun gelederen meer mensen zullen opstaan die een belangrijke rol gaan spelen in de wereld van de toekomst.

Marja Vuijsje

Marja Vuijsje

Zij is freelance journalist. Ze werkte jarenlang als redacteur voor het maandblad Opzij, schreef onder meer voor Vrij Nederland en Het Parool en was redactiechef van het radioprogramma Met het oog op morgen. Haar boek 'Joke Smit, biografie van een feministe' (Uitgeverij Atlas, 2008) werd genomineerd voor de Grote Geschiedenis Prijs 2009 en stond op de Tiplijst van de AKO-Literatuurprijs 2009.c

Leave a Reply

 

This site uses Akismet to reduce spam. Learn how your comment data is processed.