DiversityWest

Te Trots op Nederland

By Wednesday 25 November 2009 No Comments

In dezelfde week dat Geert Wilders naar Columbia University kwam om zijn beklag te doen over de Islam – tot groot vermaak van de studenten daar overigens – werd in Lower Manhattan een filosofisch feest gehouden: Jürgen Habermas, Charles Taylor, Cornell West en Judith Butler spraken op 22 Oktober 2009 met elkaar in Cooper Union[i] en de volgende dag hielden Simon Critchley, Judith Butler en Jacques Rancière lezingen aan de New School for Social Research[ii].

Als het gaat om tolerantie krijgt Europa van al deze denkers en het belezen Amerikaanse publiek een dikke onvoldoende. Met name Butler was fel en gebruikte de woorden racisme en racistisch maar liefst vijftien keer in verband met Nederland. Simon Critchley, naast zijn voltijd functie in New York eveneens verbonden aan de Universiteit van Tilburg, knikte instemmend. Waarom zijn deze denkers zo teleurgesteld in Nederland?

Voordat de lezer een beschouwing over Butler wordt aangeboden, beginnen we met het eigenaardige beeld waar veel Nederlanders trots op zijn, namelijk hun land als bakermat van tolerantie en beschaving.

Toen Europa nog voor het grootste deel in duisternis was gehuld werd Nederland populair als enige veilige plek voor het licht van enkele grote denkers, zoals Spinoza, Voltaire, Bayle en Locke. Zij schreven boeken, traktaten en opstellen over tolerantie, vooral op religieus gebied, en legden uit waarom dat een groot goed is. Alle vier waren ze zelf slachtoffer geworden van ongeduld en gevaarlijk enthousiasme, achterlijk bijgeloof, wreedheid en intolerantie.

De Amsterdammer Spinoza, kind van Portugees-joodse vluchtelingen, werd in Nederland ook nog eens door de joodse gemeenschap vervloekt en durfde niet onder eigen naam te publiceren. Soms wordt zijn levensverhaal nogal geromantiseerd en wordt zijn politieke filosofie democratischer voorgesteld dan die in werkelijkheid was, maar er kan geen twijfel bestaan aan het feit dat hij een van de eerste grote voorstanders was van vrijheid van denken.

Zijn invloed op de westerse filosofie is onbetwistbaar[iii]. Bayle vluchtte uit Frankrijk naar Rotterdam en schreef in Holland een pleidooi voor tolerantie[iv]; Locke vluchtte uit Engeland en schreef in Nederland een brief over tolerantie[v]. Later werd Nederland geëerd met een bezoek van Voltaire, auteur van een van de belangrijkste geschriften van de Verlichting, het Traktaat over de Tolerantie[vi].

Maar behalve in bezit van een medaille voor een verlicht verleden is Nederland ook vandaag de dag koploper als het gaat om een progressief beleid en tolerantie, vooral vergeleken bij de Amerikanen, die op zoveel punten achterlopen op het vooruitstrevende Nederland, een klein maar gewichtig land in Europa! Niet alleen hebben wij tolerantie ongeveer uitgevonden, maar ook in het heden worden hier geen absurde discussies gevoerd over abortus, euthanasie, softdrugs of het homohuwelijk. Wanneer we met elkaar in gesprek gaan, zijn we redelijk – in tegenstelling tot het spektakel dat Amerikanen ervan maken. Kortom, Nederland staat aan de juiste kant van de geschiedenis en de rest van de wereld kan nog veel van ons leren.

Als u het echter aan Butler vraagt, zou ze zeggen dat onze burgers te trots zijn geworden op Nederland.

Butler ging in haar lezing in op de vraag onder welke voorwaarden we uitspraken moeten zien als een soort handelingen en wanneer ze begrepen dienen te worden als de vrije expressie van ideeën. Ze gebruikte daarvoor de Wittgensteiniaanse term “speech act”, ontwikkeld door de taalfilosofen Austin en Searle[vii]. Volgens deze benadering is de betekenis van een zin afhankelijk van het gebruik ervan. Bijvoorbeeld: wanneer een persoon tegen zijn of haar geliefde zegt “ik hou van jou”, dan is dat geen cliché, omdat de betekenis van deze zin niet onafhankelijk is van de situatie waarin hij wordt geuit.

De betekenis ligt niet alleen in de woorden, maar in het uiten van de woorden aan een individu op een specifiek punt in ruimte en tijd. Daarom is “ik hou van jou”, een zin die oneindig vele keren is herhaald, elke keer toch waardevol voor de mensen waar het om gaat. Een speech act of taalhandeling houdt dus in dat betekenis en handelen onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn.

Wat nu als het om een taalhandeling gaat die negatief is over een persoon of een groep, zoals de uitspraken van Wilders over moslims? Is het mogelijk te zeggen dat zijn uitspraken niet alleen over geweld gaan, het geweld waar hij keer op keer op wijst en voor waarschuwt, maar ook dat ze geweld doen – en dat, volgens Butler, in naam van de vrijheid?

Butler onderscheidt drie verschillende soorten geweld: het geweld waarnaar wordt verwezen in een taalhandeling, het geweld dat gedaan wordt en mogelijkerwijs het geweld dat veroorzaakt of aangewakkerd wordt. Toen Theo van Gogh werd vermoord, liet de dader letterlijk een tekst achter op het lijk van zijn slachtoffer. Hierover bestaat geen verschil van mening: dergelijk fysiek geweld is van een heel andere en onvergelijkbare orde dan het mogelijke geweld dat Wilders met zijn uitspraken een groep aandoet. Maar hoe moeten we het soort geweld waar Wilders voor staat, structureel geweld, dan wel interpreteren?

Volgens filosoof Rob Wijnberg vallen alle uitspraken, juridisch gezien, onder vormen van vrijheid van meningsuiting die wij horen te accepteren. We hebben de vrijheid om onze haat verbaal te tonen. Wijnberg is daarin consequent en toen Mark Rutte zijn boek had gelezen, hebben we het geweten ook: het maakt niet uit of je de Holocaust ontkent, in een open samenleving mag je dat beweren[viii]. Je kunt ook zeggen dat je zwarte mensen vies vindt of alle moslims op de televisie uitmaken voor terroristen, zelfs als je in de regering zit. Alles moet gezegd kunnen worden. Vrijheid is “heilig”, aldus sprak Wijnberg.

Laten we hier prima facie aannemen dat Wijnberg gelijk heeft. We proberen hem niet te weerleggen, maar stellen simpelweg een andere aanpak voor. Volgens Butler is de vraag naar de grenzen van de vrijheid van meningsuiting in het Europa van vandaag in beperkte mate van fundamenteel belang, zeker als de vraag in juridische zin wordt gesteld.

Als we er echter moraal bij betrekken, iets waarover de staat volgens Wijnberg als consequente Nietzscheaan niet teveel mag zeggen, want wat goed is en wat kwaad moet open blijven voor interpretatie, dan verschuift het probleem als volgt: het gaat er niet om of kwalijke uitspraken toegestaan zijn of niet, maar veeleer om de redenen die ertoe hebben geleid dat vrijheid in Nederland, en vele andere Europese landen, steeds vaker gedefinieerd wordt als de vrijheid om te haten. “What does it mean when the notion of freedom has been twisted to ratify discrimination, xenophobia, racism, and nationalism?” Wij dagen niet de vrijheid van meningsuiting voor de rechter, die door Kant gelijkgesteld wordt aan kritiek, maar datgene wat onder het mom van vrijheid gerechtvaardigd wordt en verborgen blijft.

Wijnberg neemt zelf een dergelijke stap door Wilders en zijn aanhangers keer op keer in zijn columns, en recentelijk in een artikel in de Groene Amsterdammer, gepassioneerd en slim te bekritiseren. Volgens zijn analyse lijden PVV’ers massaal aan ressentiment: zij, de zwakken, moeten haten om zichzelf te kunnen waarderen[ix].

Morele verontwaardiging is de dominante emotie van de kudde, zoals Nietzsche deze groep mensen denigrerend zou omschrijven: “Wie de literatuur over de aard van morele verontwaardiging uitpluist, ontdekt namelijk dat deze emotie vaak, zo niet altijd, samengaat met afgunst. Een groot deel van het volk voelt die afgunst. Zij zijn de ‘verliezers’ van de globaliserende economie: mensen die hun baan naar lagelonenlanden zagen afvloeien, terwijl hun baas een miljoenenbonus opstreek. Mensen die hun buren naar huizen aan de gracht zagen verhuizen, terwijl zij achterbleven met de nieuwe bewoners – laagopgeleide immigranten. Mensen die hun belastinggeld naar omvallende banken zagen gaan, terwijl de verantwoordelijke managers werden beloond met een jaarsalaris waar zij slechts van kunnen dromen. Mensen die zich jarenlang gehoord noch vertegenwoordigd hebben gevoeld door bestuurders die deze ‘marktwerking’ als onvermijdelijk propageerden.”[x]

Deze mensen tonen volgens Wijnberg weinig begrip voor anderen en wraakgevoelens ervaren zij als deugd. Wie niet is zoals zij, belichaamt het kwaad of is te slap om aan het kwaad weerstand te bieden. De denkbeeldige vijand is essentieel voor het gevoel van eigenwaarde. En omdat deze lieden irrationeel zijn, triomfeert de formule “beschuldigd is schuldig” elke keer weer in hun kringen, zoals we dit jaar zagen bij de vele beschuldigingen aan het adres van Tariq Ramadan.

Welnu, wanneer de grens van vrijheid van meningsuiting gelegd wordt bij fysiek geweld, en de kudde vervolgens totaal vrijgesproken wordt van geweld, dan loopt er iets spaak bij de combinatie tussen het boven uitstekend omschreven ressentiment van de PVV achterban en het idee dat hun uitspraken niet alarmerend gewelddadig zijn. Immers, volgens Nietzsche was ressentiment de meest destructieve en gewelddadige eigenschap van dieren die zichzelf altijd met anderen in een groep vergelijken., en vooral de mens bezit deze wil tot meer macht dan de buurman. Dat een groep in de meeste gevallen geen fysiek geweld gebruikt, betekent niet dat we ons een dogmatische slaap kunnen veroorloven en structureel geweld mogen laten ontsnappen aan de kritiek.

Volgens Butler is ook het taalgebruik van de staat niet vrij van geweld. Rechts Nederland is verontwaardigd en verdedigt het recht om moslimminderheden te beledigen op hetzelfde moment dat beledigingen aan de Nederlandse regering, en zelfs kritiek op staatsgeweld, door hen worden geïnterpreteerd als een onaanvaardbare aanval op de beschaving, de westerse waarden en soms zelfs de rede.

Volgens Butler wordt in Nederland in toenemende mate elke kritiek op de gang van zaken en op de staat de mond gesnoerd. De vrijheid, waarvan we graag geloven dat die het eigendom is van een individu, is ondertussen (natuurlijk niet volledig) bepaald door de staat: “If Islam is figured as the religion or the name of the population who will do violence to Dutch civilizational values, then that gives the Dutch state a certain license to do violence to what seems to threaten its own values. That also logically means that “doing violence” becomes a Dutch value. We see the intensification of anti-immigrant activities, the base ideological implementation of the civic integration exam, the overt celebration of hateful speech of the so-called autochthonic Dutch against religious minorities as a sign of freedom itself.”

De studenten in de zaal genoten vooral van het inburgeringsexamen uit 2006, waarin immigranten verplicht werden om naar foto’s te kijken van kussende mannen om zo hun tolerantie te meten. Wie meer verdiende dan een bepaald bedrag of bijvoorbeeld een Amerikaans paspoort had, hoefde deze belachelijke toets natuurlijk niet te maken. De zaal lachte Nederland hard uit, het land waar “doing violence” een Nederlandse waarde is geworden: in feite gaat zo’n test niet om homorechten, maar om het beperken van de rechten van immigranten op etnische, religieuze en raciale gronden. Want wie denkt dat autochtonen, of Amerikanen, nooit homofoob zijn hoeft zijn oor maar te luisteren te leggen in kleedkamers van universitaire sportscholen.

Wanneer politiek taalgebruik wordt begrepen als een soort handelen, dan wordt de vrijheid van meningsuiting in Nederland door het taalgebruik van de staat ondermijnd, precies waar Wijnberg tegen is, doordat de vrijheid om te haten met man en macht wordt verdedigd. Zowel Butler als Wijnberg willen de vrijheid beschermen, maar wat als de staat gaat bepalen van wie de vrijheid beschermd wordt en van wie niet?

Wanneer bepaalt de staat dat een moslimminderheid bedreigd wordt door bepaalde vormen van taalgeweld en wanneer hoort deze minderheid te accepteren dat de verbale agressie bewijst dat we in een vrije democratie leven? Butler is genadeloos in haar oordeel over Nederland: “Perhaps this is the new meaning for Dutch tolerance: you must tolerate the pain and abuse we will deal you, and that is the proof that you can “integrate” and become part of Dutch citizenship”. Dergelijke vrijheid van meningsuiting, waar consequent één groep wordt verdedigd ten koste van een andere, gaat ervan uit dat het onmogelijk is om in het publieke domein kritiek te leveren op de staat of diens mogelijk racistisch handelen.

Volgens Butler hebben wij theoretisch wel degelijk het recht om te beledigen en provocerende kunst te maken, rechten die de staat verdedigt, maar zij verdenkt de staat ervan deze rechten selectief te verdedigen om een bepaald beleid uit te kunnen voeren. “When freedom of expression comes to mean ‘the freedom to express an unwillingness to undergo change in light of contact with cultural difference’, then freedom of expression becomes the means through which a dogmatic and inflexible concept of culture becomes the precondition of citizenship itself (…) Such supression makes clear how state violence invests in cultural homogeneity as it applies its exclusionary policies to rationalize coercive and discriminatory state policies toward Muslim immigrants.”

Butler was vooral teleurgesteld om te zien hoe sommige leden van de Nederlandse homogemeenschap zich hebben gekeerd tegen immigranten. Niet dat er geen ernstige problemen bestaan onder moslims met betrekking tot het erkennen van homo’s, en dat is zacht uitgedrukt, maar Butler denkt dat de homogemeenschap haar eigen fundamenten ondermijnt door te kiezen voor een agressief beleid jegens minderheden.

Dit beleid ondermijnt niet alleen de vrijheid van deze kwetsbare mensen, vooral vluchtelingen, maar uiteindelijk ook de vrijheid van de homogemeenschap zelf, want niemand kan vrij zijn wanneer anderen dat niet zijn. De bewegingen die zich vroeger en nu hebben ingezet voor de rechten van homoseksuele burgers, horen volgens Butler samen te strijden tegen racisme en sociale uitsluiting, ongeacht welke identiteit iemand heeft. Wanneer we dus de vrijheid om te haten analyseren, dan mogen we niet de ene minderheid opofferen om de andere te redden.

Deze kritiek van Butler zou Wijnberg kunnen doen concluderen dat vrijheid “onmogelijk” is. Wat men ook doet, het is onmogelijk om helemaal te voorkomen dat minstens één groep de dupe is. Maar wanneer vrijheid geplaatst wordt in de Verlichtingstraditie waar Nederland terecht zo trots op is, dan kan daar geen sprake van zijn. Nadat Tariq Ramadan was ontslagen zei hij: “I am leaving. Goodbye. Wilders is staying. Good luck.”[xi]

En geluk hebben we echt nodig, want zoals Wijnberg schrijft regeert het ressentiment. Hoe kunnen we hiermee omgaan? Door de ongelukkige stemmers op de PVV serieus te nemen en tegelijkertijd een cultuur na te streven van medemensen in plaats van tegenmensen. Vanuit een moreel perspectief, onafhankelijk van het juridisch domein, heeft volgens de Verlichtingsfilosofen niemand de vrijheid om te haten. Als Wilders echt gelooft in de joods-christelijke traditie en in de Verlichting, dan mag hij nog eens Bayle erop naslaan en tevens uitleggen wat Jezus bedoelde toen hij zei: “Ga naar de wegen en de akkers buiten de stad en nodig iedereen met klem uit, want mijn huis moet vol zijn” (Lucas 14: 23). Als we echt trots willen zijn op Nederland, laten we dan even stil staan bij twee stellingen van Spinoza, namelijk dat haat nooit goed kan zijn[xii] en dat haat door wederkerige haat wordt versterkt, maar dat liefde daarentegen de haat kan vernietigen.[xiii]

Pooyan Tamimi Arab, New School for Social Research.

Noten

[i] Deze bijeenkomst is vanaf november via http://blogs.ssrc.org/tif/ te zien op youtube.

[ii] Deze bijeenkomst is helaas niet gefilmd. Alle citaten van Judith Butler zijn vanaf november 2009 verkrijgbaar in een boek dat zij samen met Talal Asad, Saba Mahmood en Wendy Brown zal publiceren genaamd Is Critique Secular? Blasphemy, Injury, and Free Speech, uitgegeven door Townsend Center for the Humanities.

[iii] Zie: Spinoza. Tractatus Theologico-Politicus. 1670.

[iv] Pierre Bayle. Dictionnaire historique et critique.1697.

[v] John Locke. A letter concerning tolerance. 1689.

[vi] Voltaire. Traité sur la tolérance. 1763.

[vii] John Searle. Speech Acts: An Essay in the Philosophy of Language. Cambridge University Press. 1969.

[viii] Rob Wijnberg. In Dubio. Vrijheid van Meningsuiting als het recht om te twijfelen. Prometheus. 2008.

[ix] Friedrich Nietzsche. Zur Genealogie der Moral. 1887.

[x] Beschikbaar op www.robwijnberg.nl. Over ressentiment en de wraak der machtelozen. 25.09.09, De Groene Amsterdammer.

[xi] Bijeenkomst in de Armenius kerk in Rotterdam op 4 september 2009.

[xii] Spinoza. Ethica Ordine Geometrico Demonstrata. 1677. IV: 45.

[xiii] Idem. III: 43.

Pooyan Tamimi Arab

Pooyan Tamimi Arab

Pooyan Tamimi Arab heeft kunstgeschiedenis en filosofie gestudeerd in Amsterdam en New York. Op dit moment is hij promovendus Culturele Antropologie in Utrecht.

Leave a Reply

 

This site uses Akismet to reduce spam. Learn how your comment data is processed.