WestWorld

Tijd om rustig voor je uit te staren, Een goed voorstellingsvermogen en een hoop troep

By Monday 2 January 2012 No Comments

Als academicus op verlof in Zwitserland kijk ik uit over Minusio, het Zwitsers-Italiaans dorpje dat de schrijver Herman Hesse opnam nadat hij in 1919 naar Ticino was verhuisd. Hij voltooide zijn novelle Siddharta over de zoektocht naar spiritualiteit in het oude India in 1922, nadat hij in het nabijgelegen Montagnola was gaan wonen, maar het boek werd pas populair toen het voor de dolende zielen van de jaren zestig en zeventig in het Engels werd vertaald. Zij zagen dit krachtige boekje onterecht als een viering van het Boeddhisme. Het was echter juist een kritische beschouwing van de in Hesses ogen onvolkomen verlossingsdoctrine die werd omarmd door Westerse boeddhisten die in het voetspoor van Siddharta wilden treden. Zij droegen het boekje als een lifter een bord met daarop: ‘overal heen, als het hier maar niet is’. Nu, nog een een halve eeuw later, is het verstandig ons te herinneren dat het boek juist was bedoeld om te laten zien hoe creatieve uitkomsten juist vaak worden bepérkt door onze volharding om ze te bereiken. Hesses protagonist, Siddharta, slaagt uiteindelijk niet door zijn epische queeste, maar door het monotone heen en weer varen van andere reizigers over een rivier: een gemakkelijke metafoor voor wat creativiteitstheoreticus Edward de Bono ‘lateraal denken’ noemt.

In zijn New Think  uit 1967 beschrijft De Bono methodes om geen slaaf te worden van de stap-voor-stap-aanpak van het oplossen van problemen. Hoewel hij concrete richtlijnen geeft over hoe men ondermijnende lineaire aannames kan afwerpen, is zijn belangrijkste punt dat als het proces dat we volgen ons alleen maar vertelt wat we al vermoeden, we niet iets kunnen vinden wat we niet al hebben bedacht. En aan deze waarheid zou nog een belangrijke waarschuwing kunnen worden toegevoegd: als we van te voren aan een of andere auditor moeten aantonen welke ‘opbrengsten’ ons onderzoek zal opleveren, is de kans nihil dat ons werk ons over kennisdomeinen heen op plaatsen zal brengen die we nooit eerder hebben bezocht en waarvan een effectrapporteur ons recht om ze ook maar te benaderen reeds ter discussie zou hebben gesteld.

Het probleem van paardenstront
Deze obsessie met het vinden van datgene waarnaar we op zoek zijn is ook de reden dat we zo vaak innovatie aanzien voor uitvinding. Vernieuwers zijn allesbehalve uitvinders: zij leveren ‘opbrengsten’, want ze zijn erop gericht uit te gaan van iets bekends en dat te verbeteren. Ze houden zich bezig met wat patentjuristen ‘reverse engineering’ noemen: Japanse en Koreaanse producenten vonden de auto of de computer niet uit, maar  maken ze beter dan wie dan ook. Het vinden van investeerders voor innovatie is relatief gemakkelijk: de aantoonbaar betere muizenval bespaart geld en levert meer dode muizen  op.

Maar nog maar iets meer dan een eeuw geleden waren de grote denkers van de wereld het erover eens dat een groot probleem van de toekomst de accumulatie van paardenstront zou zijn, veroorzaakt door de explosieve groei van de wereldbevolking. Zie hoe fantasieloos we zijn in het voorspellen van werkelijk nieuwe dingen en het effect ervan op onze manier van leven; dat is een belangrijke reden waarom maar 3 procent  van alle uitvindingen die door ervaren patentbeoordelaars als nieuw en bruikbaar worden beschouwd, winst opleveren voor hun uitvinders. De overige 97 procent ligt te wachten tot de tijd ze inhaalt, of, zoals in Hesses novelle, door de verkeerde mensen wordt opgepikt en voor een inferieur of volledig ongepast doel worden aangewend. Nieuwe en handige dingen blijven ook liggen omdat ze worden genegeerd: het is moeilijk klandizie te vinden voor iets wat anderen zich niet kunnen voorstellen: 3M zag het nut niet in van een lijm die niet goed plakte, totdat werknemers ontdekten hoe handig Post-its konden zijn nadat een uitvinder ze had laten slingeren.

Vanochtend, terwijl ik bij Minusio over de vallei uitkijk en rondkijk in het atelier waarin ik schilder, moet ik denken aan Thomas Edison, die zei dat om te scheppen men ‘voorstellingsvermogen en een hoop troep’ nodig heeft. Voor Edison vormde die hoop troep geen irritatie, maar een overvloed aan gefantaseerde, laterale mogelijkheden, een collage van relaties die op een nieuwe manier konden worden bezien. Er bestaat indrukwekkende literatuur over creativiteit die aantoont hoe belangrijk het hebben van een hoop troep is voor het creëren van nieuwe dingen. Het voorziet in toegevoegde structuren die een goede bricoleur gebruikt om de onwaarschijnlijke combinaties te ontdekken die nodig zijn om iets nieuws voort te brengen (1).

Dat verklaart misschien waarom resultaatgerichte investeerders bij zo weinig belangrijke ontdekkingen betrokken zijn. Hoe kan dat ook wanneer de methoden die zij voorstaan wat we weten over het voeden van creativiteit direct ondermijnen? Het beperken van de vrijheid van denken is misschien wel ons beste wapen tegen intuïtieve vooruitgang.

Is het dan nog een wonder dat er zo weinig voortkomt uit de vraag van de overheid of van liefdadigheidsinstellingen dat we de hoop troep opruimen, ‘beter’ gebruik maken van de  ruimte die die inneemt en iedere potentiële Einstein straffen voor het verkwanselen van onze kostbare middelen? Hoe kunnen we verwachten dat genialiteit voort zal komen uit gesponsord onderzoek? Geef toe, onder de huidige omstandigheden kan genialiteit niet komen bovendrijven. Punt uit.

Diagonaal denken
Zo’n vierenhalve eeuw geleden ontdekte een verre Schotse clanverwant het logaritme alsook de eerste analoge rekenmachine, de voorganger van de rekenliniaal die wij allemaal gebruikten tot de digitale rekenmachine op de markt verscheen. John Napier vond zowel het logaritme als onze eerste computer uit door lateraal  –  of in zijn geval diagonaal – te denken: zet kolommen getallen naast elkaar, lees schuin overdwars en je kunt ermee rekenen. De machine werd ‘Napier’s Bones’ genoemd en het kostte hem decennia kijken naar getallen in parallelle, laterale en diagonale kolommen om tot een conclusie te komen die zo eenvoudig was dat niemand zich kon voorstellen waarom het niet eerder was ontdekt. Hij bracht ons nog een aantal andere, inmiddels essentiële dingen, zoals het eerste systematisch gebruik van het decimaalteken in het tientallig stelsel met tien als grondgetal. (In zijn eigen tijd was hij overigens het meest geliefd om zijn aanvallen op het pausdom en zijn gebruik van het Boek der Openbaringen om een Apocalyps te voorspellen waarbij de wereld begin achttiende eeuw zou eindigen).

Geen ‘vrije’ tijd voor fantasie, geen logaritmen; geen logaritmen, geen snelle navigatie; geen snelle navigatie, geen zeemacht; geen zeemacht, geen ontdekkingsreizen; geen ontdekkingsreizen, geen koninkrijk; geen koninkrijk, geen wereldmacht. Het is geen nalatenschap waar ik trots op zou moeten zijn en dat was John Napier ook niet. Hij had zo’n angst voor de militaire toepassingen van zijn inventieve gedachten, dat hij gegevens voor  mogelijk gebruik van zijn uitvindingen voor wapentuig voor zijn dood liet vernietigen. In tegenstelling to Hesse voorzag hij hoe zijn creaties zouden kunnen worden misbruikt als zijn Apocalyptische voorspellingen niet zouden uitkomen, wat ook niet gebeurde.

Waardoor was John Napier, los van zijn vasthoudendheid en excentriciteit, dan in staat zo veel bruikbare en onbruikbare ideeën te bedenken? Napier werd evenals Edison gesponsord; in Napiers geval echter niet door de industriële revolutie, maar, aangezien hij de Achtste Laird van Merchiston was, door zijn eigen boeren. Zijn persoonlijke middelen gaven hem de gelegenheid om zijn fantasie keer op keer over die verzameling getallen te laten gaan – troep in de ogen van de lineaire bonentellers in zijn tijd. Troep heeft tijd nodig: decennia na Napier gebruikte de barokke beeldhouwer Bernini de royale fondsen die hem door het pausdom ter beschikking werden gesteld ook om tijd vrij te maken zodat het onverwachte kon gebeuren. Zoals Bernini het formuleerde, was het niet om iets moois te maken, maar om een klaarblijkelijke fout zodanig te verheffen tot het middelpunt van een nieuw werk, dat niemand zich kan voorstellen dat het werk ooit zou kunnen bestaan zonder die imperfectie: de filosofie van een stuk troep.

Vandaag de dag, terwijl neoliberale overheden de vrije ruimtes van het onderwijs bedreigen, onze laatste duurbetaalde collectieve middelen verkwanselen ten behoeven van hun creatieve boekhouding en ons nog meer beloven van wat Donald Rumsfeld mischien ’niet opgebrachte opbrengsten’ zou noemen, moeten we ons afvragen of Keynes niet gelijk had toen hij zulke overheidsbezuinigingen als ‘de paradox van zuinigheid’ (2) bestempelde. Keynes stelde dat in tijden van economische crisis en persoonlijke fiscale terughoudendheid, overheden hun investeringen in de publieke sector zouden moeten uitbreiden, niet inkrimpen, anders kunnen er geen universiteiten bestaan of andere fantasierijke ruimtes waar een of andere ontdekker – en misschien zelfs Albert Einstein – op zijn pantoffels kan rondscharrelen om vreemden kan vragen hem te helpen de volgende rivier over te steken.

David Napier is professor of medical anthropology at University College London and director of its Centre for Applied Global Citizenship

(1) Mark A Runco and Steven R Pritzker, Encyclopedia of Creativity, Academic Press, San Diego and London, 1999.

(2) Robert Skidelsky, Keynes: the Return of the Master, Allen Lane, London, 2009.

Le Monde diplomatique