PoliticsWorld

De toekomst is niet meer wat hij geweest is, door Michiel Leezenberg

By Saturday 30 March 2013 One Comment

DSC_0104Met de teloorgang van een groot deel van de gesubsidieerde cultuur in het verschiet lijkt elke toekomstvisie of utopie algauw een poging een status quo ante in stand te houden. Veel recente utopieën behelzen dan ook niet zozeer plannen voor de toekomst, maar eerder projecties van idealen uit het verleden: de een prijst de culturele homogeniteit en de geborgenheid die de gereformeerde jaren vijftig zou hebben gekenmerkt, de ander verlangt terug naar de sociaaldemocratische jaren zeventig of naar de multiculturele jaren negentig.

Maar zulke projecties zien gemakshalve de schaduwzijden van hun zelfverkozen gouden eeuwen over het hoofd, zoals het provincialisme en de maatschappelijke intolerantie van de jaren vijftig (om maar te zwijgen van hun koloniale en postkoloniale dimensie), de dwang tot vrije seks en de nieuwe marxistische dogmatiek van de jaren zeventig, en de afbraak van de neoliberale verzorgingsstaat waarmee het Paarse kabinet-Kok in de jaren negentig al begon. Bovendien miskennen ze de mogelijkheid van radicalere conceptuele, sociale en/of politieke revoluties die zich geheid zullen voordoen, maar waarvan karakter en gevolgen uit de aard der zaak niet te voorspellen zijn.

Maar dat is niet het enige probleem. Ernstiger is dat de bestaande toekomstvisioenen van de bekende ideologieën domweg niet meer voldoen. Het ontbreekt momenteel goeddeels aan ideeën of ideologieën die een adequate en bijdetijdse analyse voor de toekomst en – nog belangrijker – een organisatievorm om die ideeën in de praktijk te brengen en tot sociale realiteit te maken. Het klassieke marxisme heeft definitief afgedaan, al roepen historici als Eric Hobsbawm bij elke crisis dat Marx tòch gelijk had. Op zijn minst hebben we een veel radicalere heroverweging nodig van wat er verouderd en wat er bruikbaar is dan die door en door negentiende-eeuwse denkwijze die het marxisme is toestaat.

Het is geen toeval dat de hedendaagse pop-radicaal Slavoj Zizek het onlangs presteerde om zelfs op de Occupy-barricaden te benadrukken dat het allereerst onze taak is om flink na te denken. Of Zizeks eigen visie op dit gebied veel te bieden heeft, betwijfel ik: zijn nostalgische verering van Hegel en Lacan riekt me teveel naar jaren-zestigradicalisme, nog afgezien van zijn postmoderne en welbewust smakeloze gekoketteer met popcultuur en stalinistische prullaria.

Shto delatj? 

Dan rijst, in de huidige, schijnbaar onontkoombare en onomkeerbare, constellatie van snelle afbraak van staatssteun aan niet-economische sectoren en een door de overheid beschermde en met enorme kapitaalinjecties gesteunde markt, natuurlijk meteen de vraag: shto delatj? ‘Wat te doen?’. Eerlijk gezegd is antwoord: geen idee. Ik ben geen Lenin. Hooguit kan ik hier noteren wat ik denk – en ten dele hoop – dat er gaat gebeuren.

In zijn onder de titel Contre-feux (1998) verzamelde essays maakte de Franse socioloog Pierre Bourdieu zich in zijn laatste jaren al grote zorgen over de vermarkting van niet-economische sectoren; maar een omvattende en adequate historische visie of agenda voor de toekomst had hij niet. Beroemd is zijn theorie van de ‘velden’ zoals kunst, literatuur, religie en wetenschap, die elk hun eigen vorm van ‘symbolisch kapitaal’ hebben, ofwel zoiets als beroepseer en erkenning door collega’s. Zulke velden, vervolgt hij, berusten nadrukkelijk op de ontkenning van de macht van economisch kapitaal: elke zichzelf respecterende schrijver of wetenschapper zal benadrukken dat het hem niet om geldelijk gewin te doen is, maar om artistieke zelfexpressie, respectievelijk wetenschappelijke waarheid.

Bourdieu stelt velden iets te eenduidig voor als autonoom en als relatief onveranderlijk wanneer ze zich eenmaal hebben gevormd; zo vat hij het veldspecifieke symbolisch kapitaal te veel als een gegeven en onveranderlijke grootheid op. Daardoor biedt zijn theorie onvoldoende instrumentarium om de huidige transformaties in onder meer de velden van kunst en wetenschap te duiden. In het laatste hebben zich in de afgelopen decennia echter grote veranderingen voltrokken, die het duidelijkst zichtbaar zijn, en waarvan de gevolgen het meest dramatisch merkbaar zijn in de maatschappij- en geesteswetenschappen. De tijd van de grote visionaire naoorlogse theoretici lijkt voorbij; in plaats daarvan was sprake van een gestaag toenemende professionalisering en specialisering van vakgebieden als filosofie, geschiedenis en economie, waarbij publicatie in voor een breder publiek ontoegankelijke en oninteressante vaktijdschriften het voornaamste criterium voor wetenschappelijke kwaliteit werd. In toenemende mate worden grotere, synthetiserende werken niet meer geschreven door actieve onderzoekers, maar door gepensioneerde wetenschappers of buitenstaanders.

Overheidssteun en -invloed

De neoliberale terugdringing van de overheidsfondsen voltrekt zich ironisch genoeg op een moment dat de politieke druk, en daarmee de overheidsinvloed op kunst en wetenschap sterker is dan ooit tevoren. Niet alleen wordt wetenschappelijk onderzoek steeds nadrukkelijker gefinancierd met het oog op de markt, ook de interne economie van kunsten en wetenschappen gaat steeds meer op die van een markt lijken. De regering-Rutte heeft aan de Nederlandse onderzoeksfinancierder NWO (en daarmee indirect aan het hele wetenschappelijke veld) het zogeheten ‘topsectorenbeleid’ opgelegd, dat niet alleen wetenschappelijk onderzoek steeds sterker koppelt aan de wensen van het bedrijfsleven, maar ook verdacht veel begint te lijken op de vijfjarenplannen van communistische Oostblokstaten.

Daarmee komen we gelijk op de vraag hoe de toekomst van het veld van de wetenschappen eruit zal zien. Er is alle reden om hier pessimistisch te zijn, niet alleen over de huidige neoliberale omgeving, maar ook over het aanpassingsvermogen van de universiteiten zelf. Instituties als universiteiten en musea zijn trage en logge wezens, en hebben zelfs – of juist – in tijden van crisis of bezuinigingen de neiging om zich terug te trekken op wat ze als hun kerntaken beschouwen; taken die in de regel berusten op idealen uit een verder verleden. Zo trekt de hedendaagse academische filosofie in Nederland, die zich graag laat voorstaan op haar kritische functie ten aanzien van de rest van de cultuur, zich steeds meer terug op de ‘echte’ filosofie, zoals in de vroege negentiende eeuw door het Duitse idealisme werd geformuleerd. Ten aanzien van de hedendaagse geglobaliseerde en polycentrische wereld komt dat – sterk verouderde – zelfbeeld echter neer op de geïnstitutionaliseerde reproductie van westerse secularistische en modernistische vooroordelen  (1).

Vooruitgangsdenken

Maar ook vastgeroeste instituten hebben niet het eeuwige leven. Het duidelijkst blijkt dat uit de gebeurtenissen van de Arabische Lente, waarin een aantal autoritaire staten, die volgens de meeste academische analisten juist opmerkelijk stabiel en duurzaam waren, uit hun voegen raakten omdat ze niet flexibel genoeg waren om zich aan de veranderende internationale en binnenlandse omstandigheden aan te passen (1).  Ik wil hier niet stilstaan bij de ironie dat de schijnbaar onbeweeglijke en voor inherent ondemocratisch gehouden Arabisch-islamitische wereld anno 2012 dé inspiratiebron bleek voor democratische bewegingen wereldwijd, van West-Europa en Noord-Amerika tot Rusland. Ook ga ik niet in op de al vaker gestelde vraag waarom deze Lente in grote delen van de Arabische wereld tot (soms gewelddadige) revoluties heeft geleid, maar elders, zoals in Noord-Amerika en West-Europa, lijkt te zijn verzand – om maar te zwijgen van de massieve repressie van de Groene Beweging in Iran. Hier wil ik alleen de vraag beantwoorden of en hoe zulke bewegingen kunnen leiden tot duurzame institutionele – en conceptuele – veranderingen. Het is natuurlijk te vroeg om ook maar iets met zekerheid te kunnen zeggen over de langetermijneffecten van de opstanden in de Arabische wereld, laat staan elders; hier doe ik alleen enkele schetsmatige suggesties over conceptuele verandering in het algemeen.

Het voornaamste struikelblok voor hedendaagse toekomstvisies is, paradoxaal genoeg, het vooruitgangsdenken. Dat berust niet alleen op verouderde negentiende categorieën en idealen, ook de erin vervatte historische visie is problematisch. Met name het spreken in termen van zich verzelfstandigende categorieën, sferen of velden zoals die van economie, politiek, cultuur en religie, zoals niet alleen sociale theoretici als Bourdieu en Habermas doen, maar ook – en veel algemener – de populariserende media, impliceert een veel te eenduidig lineair geschiedbeeld. Vandaar dat we om de haverklap worden getrakteerd op een visie over een post-dit of post-dat-toekomst. Vult u uw eigen favoriet maar in: de laatste jaren hebben we van alles gehoord over postmodernisme, postsecularisme, postkolonialisme, posthumanisme, het postmetafysische tijdperk, enzovoort.

Zulk rechtlijnig denken belemmert een adequate visie op de wezenlijk complexere interactie- en transformatieprocessen tussen allerlei voor zelfstandig gehouden velden of sferen. Het duidelijkst zichtbaar is dat bij religie. De religieuze herformulering van allerlei politieke en morele ideologieën, die met name vanaf de jaren negentig niet meer over het hoofd valt te zien, is niet slechts een ‘postsecularisme’, ‘desecularisatie’ of ‘heropleving van religie’, zoals door diverse theoretici en in de meeste media wordt gesuggereerd; eerder komt ze neer op de definitieve weerlegging van het lineaire seculariseringsdenken van de negentiende eeuw, en daarmee ook in algemenere zin van het lineaire vooruitgangsdenken dat de grote negentiende-eeuwse ideologieën als liberalisme en marxisme kenmerkt. Deze nieuwe religiositeit behelst een omvorming van de categorie van religie tot iets wat deels in de plaats kwam van het ideologische vacuüm dat met de val van de Berlijnse muur was ontstaan, en tegelijkertijd leidde tot een duidelijke moralisering van de politieke sfeer.

Een Europese Lente?

De huidige turbulentie in het economische veld suggereert dat we ook hier spoedig radicale veranderingen kunnen verwachten, en mogelijk ook dat een voortgaande verpaupering van Europa en wellicht zelfs de Verenigde Staten ten opzichte van landen als China, India, Turkije en Brazilië in het verschiet ligt. Wellicht zal binnen afzienbare tijd de Eurozone uiteenvallen of worden opgesplitst in een noordelijke en een zuidelijke sfeer. Toch waag ik het te betwijfelen of de huidige eurocrisis zal leiden tot nieuwe nationalistische oorlogen, zoals die Europa een groot deel van de twintigste eeuw hebben geteisterd, van de Balkanoorlogen van rond de Eerste Wereldoorlog tot die in de jaren negentig.

Mijn stiekeme hoop is dat over vijftig jaar het marktfundamentalisme dat Nederland anno 2012 teistert even gedelegitimeerd zal zijn als het marxistisch-leninistische denken nu. Ik weet alleen niet hoe dat kan zonder een duidelijke Verelendung voor grote bevolkingsgroepen in heel Europa en elders – momenteel bepaald een reële mogelijkheid. Misschien dat er ooit een Europese Lente ontstaat, als eenmaal het gevoel van frustratie over neoliberale uitbuiting, sociale afbraak en kapitaaltransfer naar de rijksten maar sterk genoeg wordt. Ook weet ik niet wat ervoor in de plaats moet komen. Een gereformeerd marxisme dat bevrijd zal zijn van zijn hegeliaanse geloof in onvermijdelijke wetten van de geschiedenis en – nog belangrijker – van zijn leninistische partijorganisatie? Een keynesianisme dat opnieuw een gulden middenweg probeert te zoeken tussen Marx en markt?

Ook het veld van de kunsten staat voor – of zit zelfs middenin – de radicaalste veranderingen die ze in lange tijd heeft gekend. De belangrijkste en meest problematische ontwikkeling van de twintigste eeuw was de degradatie van de kunst van een significante politieke beweging tot een museumobject. In de negentiende eeuw speelden kunstenaars een hoofdrol bij de ontwikkeling van nieuwe nationale identiteiten; in de vroege twintigste eeuw vormden modernistische kunstenaars een zelfbewuste culturele – en maatschappelijke – avantgarde; maar in de vroege eenentwintigste eeuw is kunst in Europa eerder een reservaat voor gemarginaliseerde stammen en met uitsterven bedreigde soorten, een object voor de zelfgenoegzame Bildung en vrijetijdsbesteding van de hogere burgerij. Wellicht dat nieuwe impulsen vooral kunnen komen uit wat vroeger de ‘Derde Wereld’ werd genoemd; daar zijn beeldende, uitvoerende en literaire kunstvormen dikwijls onlosmakelijk verbonden met maatschappelijk activisme en met andere velden als die van onderwijs en politiek.

Maar niet alleen zullen deze velden elk voor zich sterk veranderen; ook verwacht ik dat ze op nieuwe manieren op elkaar zullen inwerken en in dat proces onherkenbaar veranderen. Als ik me niet vergis, zijn de eerste stadia van dat proces vandaag de dag al zichtbaar, en zeker niet alleen in de vorm van de economische doordringing van andere velden. De digitale revolutie van de afgelopen twee decennia heeft tot radicalere transformaties en Umwertungen geleid dan enige andere ontwikkeling van de twintigste eeuw in zowel de productie als de consumptie van cultuur. Deels door de nieuwe media en deels door nieuwe vormen van organisatie en activisme verliezen de aloude categorieën van literatuur, beeldende kunst en theater steeds meer hun relevantie voor de hedendaagse culturele productiewijzen, zij het nog niet meteen hun prestige.

Ik durf me niet te wagen aan enige voorspelling over eventuele veranderingen in het creatieve proces zelf, al doet de hedendaagse omvorming van wat vroeger de culturele sector werd genoemd in ‘de creatieve industrie’ het ergste vrezen. Wel hoop ik dat het nu nog dominante negentiende-eeuwse begrippenapparaat, dat in zowel zijn liberale als zijn marxistische gestalte wordt gekenmerkt door een al dan niet stilzwijgend verondersteld secularisme, vooruitgangsdenken en eurocentrisme, zal worden vervangen door iets wat meer recht doet aan de polycentrische en zich voortdurend transformerende wereld van nu.

Wat mij betreft moet dat niet leiden tot een brave, en in laatste instantie vrijblijvende multi- of interculturele ‘dialoog’, en evenmin tot een nieuwe dogmatische herbevestiging van de universaliteit van moderne westerse categorieën als vrijheid, rechtvaardigheid en secularisme in het licht van de hedendaagse niet-westerse ervaringen. Evenmin ben ik een voorstander van de hedendaagse cryptomarxistische praat over oriëntalisme, hybriditeit en koloniale moderniteit, die een vrijwel onontkoombare westerse culturele en conceptuele hegemonie suggereert en daarmee andermaal een eurocentrische visie in de hand werkt. Wel lijkt het me van belang, zo niet onontbeerlijk, dat we in letterlijke zin allerlei niet-westerse talen leren spreken en begrijpen, en ook in figuurlijke zin meer vertrouwd raken met zowel oudere als hedendaagse talen van religie, cultuur en (politiek) denken die in andere delen van de wereld gangbaar zijn. Als de eurocrisis op termijn leidt tot een verzwakking van westerse zelfgenoegzaamheid, zal ze dan in elk geval één positief bijeffect hebben gehad.

Michiel Leezenberg is universitair hoofddocent bij de vakgroep ‘Philosophy of Science’ van de afdeling Filosofie van de Universiteit van Amsterdam. Hij publiceerde onlangs De Koran voor Beginners samen met Robert Woltering (2010) en samen met Gerard de Vries een nieuwe editie van het handboek Wetenschapsfilosofie voor geesteswetenschappen (2012).

1) Ik analyseer de oorsprong en het etnocentrische karakter van de moderne academische filosofie in meer detail in mijn inleidende hoofdstuk in H. van Rappard en M. Leezenberg (red.) Wereldfilosofie: Wijsgerig denken in verschillende culturen (Bert Bakker 2010).

2) Zie bv. het invloedrijke rapport Upgrading Authoritarianism in the Arab World dat de Amerikaan Steven Heydemann voor het Brookings Institution publiceerde.

2012-Flyer-Dabashi-FBUit: eutopia 30

One Comment

Leave a Reply

 

This site uses Akismet to reduce spam. Learn how your comment data is processed.