🇳🇱 NederlandsDiversityFood for thoughtIslamMiddle EastTolerance

Tussen Iran en Zion Ook Joodse Iraniërs deden mee met de revolutie tegen de sjah

By Monday 19 October 2020 No Comments
Between Iran and Zion: Jewish Histories of Twentieth-Century Iran | Lior B.  Sternfeld

‘En hoe zit het dan met de andere 2.600 jaar?’ Vroeg de Iraans-Franse schrijver Daryoush Ashouri toen Lior Sternfeld vertelde dat het boek waarvoor hij hem wilde spreken zou inzoemen op de geschiedenis van de Iraanse Joden in de twintigste eeuw. Het was een geintje van Ashouri, gebaseerd op het feit dat menig Joodse Iraniër zijn familiegeschiedenis graag laat beginnen met Cyrus de Grote, de veroveraar die zo’n 500 jaar v. Chr. het tot dan toe onbeduidende Perzië uitbouwde tot een machtig wereldrijk. De met mythen omgeven Achaemenidische koning leeft voort als een heerser die religieuze vrijheid predikte, de Joden bevrijdde uit Babylonische ballingschap, en hen ook in Iran een warm thuis bood.

In Between Iran and Zion ontvouwt historicus Sternfeld het tot nu toe onderbelichte verhaal van Joods Iran in de afgelopen honderd jaar. Aan de hand van interviews, familieverhalen, krantenartikelen, archiefstukken en autobiografisch materiaal beschrijft hij hoe Joodse Iraniërs reageerden op de politieke ontwikkelingen en maatschappelijke verschuivingen in de eeuw waarin ook in Iran van alles anders werd. Met oog voor veelzeggende details schetst hij de impact van de twee wereldoorlogen – toen grote delen van Iran door de Engelsen en de Russen werden bezet – , en de periode daarna, toen de staat Israël werd uitgeroepen, de Koude Oorlog in alle hevigheid woedde, en er in 1979 een Islamitisch bewind aantrad dat het zionisme uitriep tot grote vijand maar er ook prat op gaat dat Iran van alle landen in het Midden-Oosten op Israël na nog altijd het grootste aantal Joodse inwoners te telt.

Sternfeld kan er niet omheen aan te stippen dat de Iraanse Joden bij de meest autochtone bevolkingsgroepen van Iran horen (hun aanwezigheid schijnt zelfs terug te gaan naar de periode van Assyrische heerschappij). Ten tijde van Cyrus de Grote trokken vele duizenden naar de ook in economisch en cultureel opzicht florerende geboortegrond van hun ‘verlosser’. Door de eeuwen heen werden hun gemeenschappen aangevuld met andere Joden die er onderdak vonden. In etnisch opzicht is de Joodse minderheid al net zo divers als de rest van Iran. Er zijn Joden van Perzische, Arabische, Koerdische en Ashkenazische herkomst. Hun geschiedenis is minstens zo kleurrijk als die van het land waaruit velen van hen na de Islamitische Revolutie vertrokken. Hun gebruiken zijn dermate vermengd met oude Iraanse tradities dat ook de Joden die uitweken naar Europa, Amerika of Israël nog elk jaar rond 21 maart uitbundig Perzisch Nieuwjaar vieren, en rond 21 december (Yalda) gezellig bijeenkomen om met pistachenootjes, watermeloen en gedichten van Hafez de langste winternacht te verdrijven.

In vergelijking met hun geloofsgenoten in Europa leidden de Joden van Iran doorgaans een beschut leven. Het neemt niet weg dat ze ook in Iran te maken hadden met vormen van uitsluiting, en er zijn voorbeelden van tijden van schaarste en oorlog waarin ze als zondebok fungeerden, met als bloedigste voorbeeld de pogrom van maart 1839 in de noordoostelijke stad Mashad waarbij zesendertig Joden werden vermoord. Ruim honderd jaar later werd Iran toevluchtsoord voor een flink aantal Joden dat in eigen land voor hun leven moest vrezen. Tijdens de Tweede Wereldoorlog zorgde een afspraak tussen de Britse regering, het Poolse Rode Kruis en de regering van de sjah voor de opvang van Poolse Joden in Iran. Ze werden gevolgd door een extra aanwas Joodse Irakezen op de vlucht voor het Baath-bewind. Veel van de Poolse Joden die in Iran aan de Holocaust ontkwamen zouden doorreizen naar Palestina, een deel van hen bouwde een nieuw bestaan op in Teheran of een van de andere grote steden in Iran. De aanwas van Iraakse Joden telde verschillende migratiegolven. Voor diegenen die na 1948 kwamen gold dat ze zich liever in het aan hun cultuur verwante Iran nestelden dan zich te vestigen in Israël, de nieuwe Joodse staat die gedomineerd werd door zionisten van (Oost)-Europese komaf en moeite deed hen naar zich toe te trekken.

Anders dan het ook in Iran niet onbekende vooroordeel waarin Joden een onevenredige hoeveelheid rijkdom en macht wordt toegekend, hoorden de meeste Joden tot in de jaren veertig bij de onbemiddelde Iraniërs. Sternfeld refereert aan een onderzoek uit 1941 waaruit bleek dat 80 procent van hen tot de lagere klassen en de sappelende middenstand gerekend kon worden. Slechts 10 procent was toegetreden tot de stedelijke middenklasse, de andere 90 procent woonde voornamelijk in armetierig aandoende plattelandsgemeenten en buitenwijken van grote steden. Vanaf de jaren veertig kwam daarin verandering. Aan de vooravond van de opstanden tegen het Pahlavi-bewind die zouden omslaan in de Islamitische Revolutie hoorde 80 procent van de Joden bij de – grootstedelijke – middenklasse, 10 procent bij de economische elite en slechts 10 procent bij de allerarmsten.
Het is een van de verdiensten van Lior Sternfeld dat hij de lotgevallen van de Joodse Iraniërs plaatst in de historische context van hun land. Zo laat hij zien dat hun sociale emancipatie in de twintigste eeuw samenviel met de sociale emancipatie van vele andere Iraniërs. De modernisering die rond de eeuwwisseling begon en na de Tweede Wereldoorlog onder de laatste sjah werd doorgezet leidde ertoe dat ook Joden en andere minderheden toegang kregen tot hoger onderwijs en maatschappelijke posities die tot dan toe voor hen onbereikbaar waren. Hun integratie in de veranderende Iraanse samenleving had tot gevolg dat steeds meer Joden zich gingen bemoeien met de politiek van het land dat ze als het hunne beschouwden. Ze organiseerden zich niet meer alleen in synagogen en eigen organisaties maar sloten zich ook aan bij politieke bewegingen die in de loop der tijd bijna allemaal verboden werden.

Vanaf het voorjaar van 1975 was in Iran nog maar één politieke partij toegestaan, de aan sjah Mohammed Reza Pahlavi gelieerde Partij van de Herrijzenis. Iraniërs die zich niet aan de partij van de sjah conformeerden liepen in die nadagen van de Koude Oorlog gevaar behandeld te worden als ‘geheime communisten’, met als mogelijke consequentie opsluiting, marteling en zelfs de dood. Onder de Iraanse Joden waren overtuigde nationalisten, liberalen, socialisten, communisten en anarchisten, en net als hun niet-Joodse partijgenoten zagen ze meer en meer uit naar regime change. Het huis van Pahlavi had naast de ook door hen gewenste – op westerse leest geschoeide – individuele vrijheid gebracht, maar eveneens een vorm van politieke repressie die zelfs door de in 1977 aangetreden Amerikaanse president Carter werd bekritiseerd.

Wie destijds jong en links en revolutionair was, herinnert zich dat hun geseculariseerd-Joodse kameraden enthousiast deelnamen aan de grote demonstraties tegen de sjah. Schouder aan schouder met hun niet-Joodse geestverwanten ijverden ze voor een egalitair Iran met een regering die de winst uit aardolie-inkomsten – in Iran draaide al decennialang bijna alles om olie – zou gebruiken voor een eerlijke spreiding van kennis, inkomen en macht. En net als de niet-Joden in hun kringen wisten ze aanvankelijk niet wat ze moesten vinden van de oude ayatollah wiens aanhang hun revolutie uiteindelijk zou veranderen in een Islamitische Republiek.

Het waren niet alleen uit hun gemeenschap weg geassimileerde Joodse studenten die meehielpen de sjah te verdrijven. In Joodse kring liepen linkse intellectuelen en de aanhang van Joods-Culturele clubs elkaar regelmatig tegen het lijf. Veel Joodse organisaties, vaste synagogebezoekers en hun rabbijnen sloten zich aan bij de opstand. In Joodse ziekenhuizen werden door politiekogels geraakte demonstranten – Joods of niet-Joods – behandeld zonder dat ze bang hoefden te zijn uitgeleverd te worden aan de veiligheidsdiensten van de sjah. Hushang, een van de toenmalige links-Joodse activisten, deelde met Sternfeld zijn herinneringen aan de grote demonstratie van 11 december 1978 in Teheran. Volgens krantenberichten deden daar bijna twaalfduizend Joden aan mee. ‘De Joodse religieuze leiders liepen in de eerste rij, gevolgd door een lange stoet Joden die solidariteit wilden betuigen.’

Niet alle protesterende Joden deden dat vanuit een revolutionaire inborst. Er waren ook religieuze leiders die zich lieten overtuigen vanuit het idee dat het voor de toekomst van de Joodse gemeenschap beter was mee te gaan met wat de meerderheid van het volk leek te willen. Geassocieerd worden met het oude bewind van de sjah was de reden dat Joden in sommige kleinere gemeenten met wantrouwen bekeken en soms zelfs belaagd werden.

Het zionisme had nooit veel invloed op de Joden van Iran. Voor de meeste Iraanse Joden was Jerusalem wat Mekka was voor hun moslimse landgenoten: een bedevaartoord, niet een plek om naartoe te verhuizen. Na de revolutie was het zaak te benadrukken dat daarin geen verandering was gekomen. Khomeini zelf verordonneerde de Joden met respect te behandelen. Dat gold uiteraard niet voor de zionisten. ‘Kill every Israeli – But Do Not Harm the Jews,’ stond tijdens de revolutie op een van de muren van Teheran, een leus die mede was ingegeven door de innige banden tussen de sjah en de Israëlische regering, in het bijzonder de hulp die de Israëlische geheime dienst had geboden bij het klein krijgen van politieke tegenstanders.

Van heksenjachten tegen Joden is na de revolutie geen sprake geweest. Wel leven Joden sinds ’79 in tijden van politieke spanning tussen Iran en Israël met de dreiging aangezien te worden voor een vijfde kolonne van ‘de zionistische entiteit’, wat in een enkel geval tot de doodstraf leidde vanwege hoogverraad, een straf die jaarlijks honderden Iraniërs treft die worden beschuldigd van collaboratie met westerse vijanden van de Islamitische Republiek. Joodse officials nemen sinds de machtsovername van ayatollah Khomeini hartstochtelijk afstand van Israël. Ze zijn de woordvoerders van een steeds kleinere minderheid. Veel Iraanse Joden – zionist of niet – vertrokken in en na de revolutie naar Israël, dat er van alles aan doet hen naar zich toe te trekken. Een flink aantal van hen reisde door naar Amerika. Evenals bij hun niet-Joodse landgenoten groeide hun wens Iran te verlaten tijdens de 8-jarige oorlog met Irak. Waren er kort na de revolutie nog 100.000 Joden in Iran, begin vorig jaar werd hun aantal volgens Sternfeld geschat op 25.000. Wie bleef ziet uit naar betere tijden, net als de meeste niet-Joodse Iraniërs, wie vertrok heeft vaak heimwee naar het land dat al voor Cyrus de Grote voor vele Joden ‘thuis’ was.

Lior B. Sternfeld, Between Iran and Zion. Jewish Histories of Twentieth-century Iran. 185 pages. Stanford University Press, 2019


Marja Vuijsje (1955) is schrijver van een klein en bejubeld oeuvre. Haar biografie van Joke Smit werd genomineerd voor de Libris Geschiedenis Prijs en de Erik Hazelhoff Biografieprijs en stond op de tiplijst van de AKO Literatuurprijs. Haar boek Ons kamp stond op de longlist van de Libris Geschiedenis Prijs en werd genomineerd voor de Gouden Boekenuil. In 2015 verscheen Het rijbewijs van Nematollah. Een migratiegeschiedenis, dat werd genomineerd voor de E. du Perronprijs, en in 2018 Oude dozen. Een min of meer feministische leesgeschiedenis. In 2019 verscheen De kleine De Beauvoir. Haar baanbrekende De Tweede Sekse samengevat.

Between Iran and Zion: Lecture by Lior B. Sternfeld

On December 12th, The Turban Times and NASIM hosted historian Lior B. Sternfeld in Copenhagen for a talk on his research in the Jews of Iran – who today make up the largest Jewish population in the Middle East outside of Israel. Sternfeld is Assistant Professor of History and Jewish Studies at Penn State and author of “Between Iran and Zion: Jewish Histories of Twentieth-Century Iran”.

00:00 – Introductions

03:00 – Lecture by Lior B. Sternfeld

39:12 – Q&A session

The event was organized by The Turban Times and NASIM Videography: Stefan Thorndahl & Francesco Turri

theturbantimes.com

Marja Vuijsje

Marja Vuijsje

Zij is freelance journalist. Ze werkte jarenlang als redacteur voor het maandblad Opzij, schreef onder meer voor Vrij Nederland en Het Parool en was redactiechef van het radioprogramma Met het oog op morgen. Haar boek 'Joke Smit, biografie van een feministe' (Uitgeverij Atlas, 2008) werd genomineerd voor de Grote Geschiedenis Prijs 2009 en stond op de Tiplijst van de AKO-Literatuurprijs 2009.c