Middle EastPolitics

U zult kwaad doen ondanks uw goede bedoelingen

By Wednesday 18 January 2012 No Comments

De cultuur van de zogenaamde MONA (Midden Oosten en Noord Afrika) -regio is in Europa niet eerder zo zichtbaar geweest als in het afgelopen jaar, 2011. Natuurlijk geef ik toe dat de reden geen andere is dan de Arabische Lente. Alle festivals programmeren nu films uit Tunesië, Egypte,en Syrië en alle culturele organisaties organiseren debatten, symposia en tentoonstellingen. Toch lijkt dit fenomeen op de een of andere manier ambigu. Dat de wereld zijn aandacht richt op de cultuur van een regio is altijd de moeite waard, wat de reden ook is. Maar het feit dat deze regio nu op deze manier wordt gepresenteerd, laat ook zien hoezeer en hoe onterecht die tot nu toe is genegeerd.

´Er zit vaak veel arrogantie in het gedrag van diegenen die, zonder enige vorm van oprechte interesse in zowel de cultuur als de regio zelf, misbruik maken van haar tragedie en de slachtoffers die daarbij vallen. Erger nog, meestal dragen de lijkenpikkers bij aan een verkeerde interpretatie van de gebeurtenissen.´

Er zit vaak veel arrogantie in het gedrag van diegenen die, zonder enige vorm van oprechte interesse in zowel de cultuur als de regio zelf, misbruik maken van haar tragedie en de slachtoffers die daarbij vallen. Erger nog, meestal dragen de lijkenpikkers bij aan een verkeerde interpretatie van de gebeurtenissen.
In een tijd van bezuinigingen op cultuur is een cultureel programma met de Arabische Lente een zeer sterk argument in handen van fondsenwervers. Het beleid van veel fondsen is om actueel te willen blijven, en bovendien is er sprake van grote verwachtingen bij het publiek en is de nieuwsgierigheid gewekt door weken-, zelfs maandenlange hersenspoeling door de media. Een dergelijke context gebruiken om halve waarheden te vertellen of het publiek zelfs te misleiden en te misinformeren is een morele en historische verantwoordelijkheid, zo niet een intellectuele misdaad. Veel mensen, zelfs sommige jonge activisten, lijken zich hiervan niet bewust.

Het werk van een filmmaker die voor elk van zijn films heeft gevochten en ervoor heeft betaald met bloed, moed en zelfs zijn leven, kan niet enkel voor de lol aan het publiek worden getoond. Wanneer je een kunstwerk niet het respect toont dat het verdient, straf je de kunstenaar voor de tweede keer.  Syrische filmmakers als Omar Amiralay, Osama Mohammed of Mohammed Malas, die onlangs in Nederland werden gepresenteerd, behoren tot de beste filmmakers in de regio. Zij hebben twee keer geleden voor hun werk. Hun regime onthield hen iedere vrijheid en elke vorm van behoorlijke materiële omstandigheden om hun artistieke talenten te kunnen uitdrukken. Aan de eerste frustratie zouden we nog moeten toevoegen dat zij buiten hun eigen land werden genegeerd, behalve misschien in sommige kringen van elites en cinefielen in de Maghreb of op een paar marginale Europese filmfestivals.

Om dit soort films nu in Europa te vertonen als een zeer bijzondere gebeurtenis is, of we ons er van bewust zijn of niet, van een bepaalde perversiteit, tenzij we de filmmakers het respect tonen dat ze verdienen. Een film moet allereerst worden beschouwd als een kunstwerk en niet als voorwendsel om over iets anders te praten. Een twintig jaar oude film verdient het te worden vertoond in een filmmuseum of in een retrospectief op een filmevenement; je vertoont Pantserkruiser Potemkin (Sergeï Eisenstein, 1925) niet omdat je het wilt hebben over de huidige problematische verkiezingen in Rusland; je vertoont Scarface (Howard Hawks, 1932) niet omdat je wilt analyseren hoe Wall Street de wereldeconomie tot instorten brengt. Tunesische, Egyptische en Syrische filmmakers werd de vrijheid ontzegd door zowel de dictators als de artistieke status door de mainstreamcinema wereldwijd. Deze films nu te vertonen, na maanden van opstanden en duizenden directe slachtoffers, om nog maar te zwijgen van de indirecte slachtoffers, is oneerlijk en ongepast. Het publiek verwacht dat ze zullen gaan over de actuele realiteit van hun land. Maar de films zijn in een totaal andere context gemaakt en gaan over een andere realiteit. Toen spraken ze vóór het volk; nu spreekt het volk zelf. Dat is een heel groot verschil.

Die oneerlijkheid heeft verschillende lagen. Allereerst wordt de film wordt niet als film op zichzelf beschouwd, maar meer als een complementerend element voor een discussie met een gast die niets met film te maken heeft, zoals een politicus, diplomaat, econoom, activist of wie dan ook. Bovendien, wanneer het debat wordt voorgezeten door iemand die niet in film is  gespecialiseerd, verschuift het gesprek naar alles behalve de reden waarom de film is gemaakt. Het is ook verwarrend voor het publiek, dat immers wordt uitgenodigd voor een discussie met een gast over het huidige lijden van het volk, niet over de film. Een andere laag is dat iedereen het heeft over het volk, terwijl dat volk zelf niet de mogelijkheid wordt geboden voor zichzelf te spreken. Je zou kunnen zeggen dat de wereld doorgaat met niet-luisteren naar de juiste stem op het juiste moment, want wie luisterde naar deze filmmakers toen zij hun strijd streden? Het volk ontwikkelt andere manieren van spreken en opeisen, maar deze manieren bereiken niet altijd het bedoelde publiek. Het ontbreekt ook aan tijd en ruimte. Het debat is in vele opzichten bevooroordeeld.

In een debat over de revolutie in Tunesië en Egypte luisterden sommige organisatoren de avond op door kunstenaars uit Marokko, Libanon en Jordanië uit te nodigen. In de meeste gevallen wonen en werken ze in Europa of de Verenigde Staten. Als ze uit Nederland komen, is het perfect: er is een discussie over de revolutie die gepaard gaat met veel gezelligheid en niemand verveelt zich. Het publiek is blij een Jordaanse choreograaf te ontmoeten, zelfs als hij (of zij) niet direct wordt geraakt door de gebeurtenissen, in Jordanië zelf nooit is onderdrukt en waarschijnlijk nog nooit in een van de landen is geweest waar de rellen plaatsvinden. Het simpele feit dat hij in verband kan worden gebracht met een zogenaamde Arabische afkomst is voldoende om hem uit te nodigen voor een discussie over de revolutie. Wees dan niet verbaasd wanneer de animator van de discussie hem vraagt of zijn kunst de opstand in zijn land heeft ingeleid, waarop  hij lacht en zegt: “Oh! Dat weet ik niet hoor, maar het is aardig van je dat je het vraagt.”

Dit zijn een paar voorbeelden van hoe culturele organisaties in Europa omgaan met de werkelijkheid van de grootste geopolitieke verandering in de hedendaagse geschiedenis na de val van de Sovjet Unie en de Berlijnse Muur. Op een perverse manier zijn ze ofwel bewust onderdeel van een alwetend complot tegen iedere eis voor vrijheid in de wereld, of ze zich hier niet van bewust en zijn het slachtoffer van zeer sterke manipulatie. In beide gevallen verkopen ze een schoon geweten voor een zeer lage prijs. De wereld kan niet door een paar filmprogramma’s, tentoonstellingen en debatten zijn ziel schoonwassen en zich vrij van schuld voelen voor wat er gebeurt – niet alleen de laatste paar maanden, maar sinds de wereld besloot alle macht te geven aan het beest dat kapitalisme heet en dat alles beslist, niet alleen op het zuidelijk halfrond, maar overal. Helaas is niet iedereen Jean-Paul Sartre of Franz Fanon en is niet iedereen zich ervan bewust dat de strijd van de Afrikaanse boer dezelfde is als van degene die opriep het neokapitalisme te bestrijden en zijn symbolen te bezetten: Wall Street en het Beursplein.

For English version

Hassouna Mansouri

Hassouna Mansouri

Hassouna Mansouri is a Dutch film critic and writer born in Tunisia. He graduated in French literature and philosophy at the University of Rouen - France. After working as a teacher of literature and cinema he decided to devote his time to writing. He collaborated on many publications on well-known filmmakers like Pasolini, Truffaut, Fassbinder and Sembene. He published two books on African cinema: De l'Identité ou pour une certaine tendance du cinéma africain (Sahar Editions, Tunis, 2000) and L’Image confisquée (From the South, Amsterdam, 2010). Currently he is a columnist at Eutopia Institute – Amsterdam, and writes for many other newspapers and magazines such as Nation Media Group - Kenia. As a researcher he is interested in cultural studies with a focus on theories of Interpretation and Hybridity. His new book about the Cinema of the South is coming soon: They will not represent themselves...(Africavenir, Berlin).