Middle EastPoliticsWorld

De woorden die de leegte vullen

By Saturday 13 October 2012 No Comments

Elia Suleiman loopt naar voren, legt een mapje op het katheder. Zijn voordracht heeft een raadselachtige, maar prikkelende titel: The hidden conscious of estimated Palestine. Aandachtig wacht het publiek op de eerste woorden van de gevierde regisseur. Net als Suleiman wil beginnen, slaat de microfoon aan het ‘zingen’.

Uit de coulissen komt een jongen aangesneld. Hij rommelt wat aan de apparatuur en keert terug naar zijn plaats. De hoge pieptonen houden echter aan, het sein voor de jongen om opnieuw tevoorschijn te komen. Op de eerste rij gaat een gsm af, die prompt wordt opgenomen. Een baby begint te huilen.

De jongen draaft gedienstig heen en weer. Suleiman staat er beteuterd bij. Einde scène.

” Een terugkerend thema bij Suleiman is het paradoxale bestaan van de in Israël wonende Palestijn. Let wel: in Israël, en dus niet in de bezette gebieden – een cruciale nuance. Ga maar na: op de bezette Westoever en de afgeknepen Gazastrook heeft een Palestijn nauwelijks of geen rechten. ”

 

Het tafereel is afkomstig uit Chronicle of a disappearance (1996), geregisseerd door diezelfde Suleiman (Nazareth, 1960). Kort gezegd is de film een fragmentarische opeenvolging van absurditeiten. We zien een Palestijn die onaangedaan toekijkt hoe zijn huis in Jeruzalem door twee zwaargewapende agenten wordt uitgekamd, en vervolgens op een vergeten portofoon het nauwgezette verslag van diezelfde agenten aanhoort: ‘Eén balkon, vier houten stoelen, een stereo, een bureau, een schilderij met tulpen, een schilderij met een kip, nylon gordijnen, een man in pyjama. Over.’

 

Een terugkerend thema bij Suleiman is het paradoxale bestaan van de in Israël wonende Palestijn. Let wel: in Israël, en dus niet in de bezette gebieden – een cruciale nuance. Ga maar na: op de bezette Westoever en de afgeknepen Gazastrook heeft een Palestijn nauwelijks of geen rechten. De bezetting raakt nagenoeg elk aspect van zijn leven:

bewegingsvrijheid, water, behuizing, enzovoort. Maar zijn Palestijn-zijn, zijn diepste existentie, wordt – zeloten en kolonisten daargelaten – door niemand betwist. Hij kan, nee, móet zichzelf zijn; onder bezetting is een dubbele identiteit alleen maar verdacht.

Dan de Palestijn in Israël, Suleimans autobiografische lievelingsprotagonist. Voor hem is de situatie precies omgekeerd. Hij kan gaan waar hij wil, en geniet in theorie dezelfde rechten als zijn Joodse overbuurman. In theorie, want eenieder die wel eens door de armoedige straten van Oost-Jeruzalem heeft gelopen, weet dat de praktijk anders kan zijn. Maar toch. Uiteindelijk valt die in het niet bij de dagelijkse willekeur waar Gaza en de Westoever aan zijn overgeleverd.

Maar dan de dieptelaag: de crux voor de ‘Israëlische Palestijn’ is zijn gedwongen zelfontkenning, zijn versnipperde identiteit. Zijn vaderland werd in 1948 verwoest, en daarmee ook zijn identiteit en zijn ‘dignity’, zijn waardigheid. Arabische plaatsnamen maakten plaats voor Hebreeuwse. Wat restte van het oude Palestina is de afgelopen decennia zorgvuldig uitgegumd, of dreigt nu alsnog te verdwijnen.

Een Palestijn in Israël is geen Palestijn, hij bestaat in essentie niet. Zijn identiteit laat zich alleen uitdrukken in het negatieve, het paradoxale. Als zogeheten ‘Arabische Israëli’ leeft hij in het schemergebied tussen illegaliteit en erkenning, ja, figureert hij als het zwijgende decor waartegen de Joodse staat zich jubelend en met veel vlagvertoon afzet.

Dit proces van wat zich het best laat omschrijven als gestage identiteitsvervaging, vond zijn oorsprong in de vroege jaren vijftig. Een voorbeeld. Honderdduizenden Palestijnse gezinnen ontvluchtten tussen ’47 en ’49 noodgedwongen hun huizen, en kwamen terecht binnen de grenzen van de jonge staat Israël. Om te voorkomen dat ze terug zouden keren naar hun woonplaats, verklaarde de regering hen enkele jaren later tot present absentees, ofwel aanwezige afwezigen. Aanwezig in Israël, afwezig op hun geboortegrond. De witte plekken op de kaart die daarmee ontstonden, werden door de overheid gretig tot staatseigendom verklaard. Zaak gesloten.

De niet-Palestijnse Palestijn (weet u een betere term?), c.q. niet-Jood, c.q. Arabier, kon niet anders dan zich schikken in zijn schimmenbestaan.

Terug naar de film. Wat heeft Suleimans dwaze zelfspot te maken met de existentiële crisis van een Palestijn uit, zeg, Jaffa (in het tegenwoordige Israël)? Vanwaar die slapstick voor de microfoon? Ik denk dat de scène de vergeefsheid van de Palestijnse identiteit uitdrukt. Er is geen kern, er is geen toespraak. Er is louter decor, er zijn slechts goede bedoelingen. Niet voor niets spreekt – of liever: zwijgt – Suleiman van estimated Palestine: het vaderland als schatting, als hypothese.

Dit Palestina is een utopie in de letterlijke, Oudgriekse betekenis: een niet-plek (ou is geen, topos plaats). Een blinde vlek die alleen zichtbaar is voor wie haar kent. In de korte film The Arab Dream (1998) laat de regisseur, zelf afwisselend woonachtig in Parijs en Nazareth, zijn hoofdpersoon zeggen: ‘I don’t have a homeland to say I live in exile… I live in postmortem… Daily life, daily death.’

In 2009 kwam Suleiman met een nieuwe productie, The Time that Remains, opnieuw met hemzelf in de hoofdrol. En evenals in Chronicle of a disappearance en Divine intervention (2002) zegt deze protagonist de hele film geen woord. Hij observeert, verwondert zich, maar treedt niet in dialoog. Tijdens een interview verklaarde de regisseur dat ‘stilte de kijker in potentie kan destabiliseren’. Ze daagt de kijker uit om zijn aannames te heroverwegen, en brengt hem zo dichter bij zichzelf.

Wanneer Suleiman in The Time that Remains zwijgend naar het vlagvertoon en vuurwerk van de Israëlische onafhankelijkheidsdag kijkt, levert hem dat bovendien een zeldzaam soort soevereiniteit op: juist te midden van dat orgiastische patriottisme kan de stilte zich ontpoppen als een politiek wapen. In de woorden van de regisseur: it challenges power structures. Tegen het einde van The Time that Remains cumuleert dit zwijgen in een briljante daad van poëtische recalcitrantie. Ingrediënten: de negen meter hoge muur die Israël van de Westoever scheidt, een flinke aanloop en een lange polsstok. In een sereen shot buigt het hout even gevaarlijk mee, voordat Suleiman soepeltjes en geruisloos aan de andere kant van het anonieme beton verdwijnt.

De paradox en de existentiële nevel, het zijn motieven die de meeste Palestijnen kennen van hun volksdichter par excellence, Mahmoud Darwish (1942-2008). Geen taxichauffeur op de Westoever die de strofen van het gedicht Bitaqat Hawiyeh (Identiteitskaart) niet paraat heeft. Houterig vertaald: ‘Noteer! / Ik ben een Arabier / Ik heb een naam zonder een titel.’

Darwish schreef het toen hij nauwelijks negentien jaar oud was, elke regel doordesemd van opgekropte woede. Veel meditatiever was zijn latere werk, toen hij uitweek naar Cairo en Beiroet en de berusting onvermijdelijk haar intrede deed. In 2006, niet lang voor zijn dood, publiceerde hij een bundeltje schilderachtige essays onder de omineuze titel Absent Presence. Darwish omarmt daarin zijn nomadische, ongedefinieerde bestaan als balling en schept op die manier ruimte voor ironie en absurdisme. Bij een fictieve ontmoeting met een groep archeologen ontspint zich de volgende dialoog: ‘Who are you?’ / And you felt all your limbs and said, ‘I am I.’ / And they said, ‘What proof is there?’ / And you said, ‘I am the proof.’ / And they said, ‘That is not enough; we need a nothing.’ / And you said, ‘I am complete and nothing’.

In de lente van 2011 bezocht ik al-Birwa, de geboorteplaats van Darwish. Het dorpje in Galilea – tegenwoordig Noord-Israël – verdween in ’48 van de kaart, maar werd eind jaren negentig al eens opgespoord door de Frans-Israëlische documentairemaakster Simone Bitton. Ik nam de trein naar de nabijgelegen kustplaats Akko en vandaar de taxi. Inzet: reizen tegen de raderen van de tijd in, met als kompas mijn onberispelijke reisgids Palestine & Palestinians.

Onderweg haalde ik het boekje – let op, staatsgevaarlijk materiaal! – soms opzichtig tevoorschijn, in de stille hoop de aandacht te trekken van de Israëli’s in mijn coupé. Nieuwsgierig geworden door de omslag zouden ze mij bevragen, me aanvallen misschien. Niets van dat alles natuurlijk. Alleen op het perron van station Haifa had een orthodox uitziende man me aangesproken. Waar ik heen ging. Hij keek me meewarig aan. Akko? Naar die Arabieren? Waarom in hemelsnaam? Ik aarzelde, wilde iets zeggen over Darwish. Maar mijn trein stond al klaar voor vertrek. Geen tijd. Ik drukte hem op het hart zelf een keer te gaan, en spurtte weg.

Van Birwa zelf bleek de dag daarop weinig meer over. Het oude schooltje stond er nog, met de half vergane resten van een schoolbord aan de wand, maar verder niets dan distels, wilde bloemen en hoog opkruipend gras. De witte plek op de kaart die Birwa ooit moet zijn geweest, bleek inmiddels ingekleurd met Joodse immigranten uit Jemen, en had de Hebreeuwse naam Ahihud gekregen. Ik begon te lezen in Unfortunately, It Was Paradise (2003), een bloemlezing van Darwish’ mooiste gedichten. ‘Ours is a country of words’, zo schrijft hij. Onovertroffen, zo mooi. Een zinnetje waar hoop uit spreekt.

Dorpen, huizen, steen op steen, ze zijn er niet meer, maar er is altijd nog het woord. En het is daar, in de taal, de verbeelding, dat Darwish en zijn geboortegrond herenigd worden.

Ruim zestig jaar na de gedwongen vlucht van de toen zes jaar oude Darwish en zijn familie, is Birwa een outopos geworden. Meer leegte dan plek, meer af- dan aanwezig. Wie Darwish op die manier leest, ziet dat de Nakba – letterlijk ‘catastrofe’, het Arabische woord voor de zuiveringen van ’48 – niet alleen geassocieerd hoeft te worden met verlies of tragiek. Ze biedt juist de mogelijkheid om de witte plekken van het oude Palestina in te vullen met woorden van standvastigheid en superieure ironie.

Tegenover de militaire pornografie van de bezetting (want flagrant, en zonder nuances of grijstinten) plaatst Darwish een nieuw en paradoxaal Palestina, een Palestina van woorden. En juist omdat dit domein voor de buitenstaander onzichtbaar is, laat het zich niet censureren, en geeft het de niet-Palestijnse Palestijn de kans zijn identiteit te herwinnen.

Hetzelfde geldt voor Suleiman, zij het dat deze zich van andere middelen bedient. De stilte en de desoriënterende montage maken dat de kijker bij hem wordt losgeweekt van zijn politieke vooronderstellingen, en de contouren ziet van een Palestina in ballingschap. Suleiman lichtte zijn werkwijze ooit als volgt toe: ‘In a philosophical sense, when you create a silence you create a kind of potentiality for the present to exist more intensely.’ En zo is het. Stilte en fysieke leegte bieden ongekende mogelijkheden, omdat ze grenzeloos zijn.

Omdat het woord, de verbeelding, er vrij spel heeft. In potentie is het Palestina van Darwish en Suleiman daarom het meest waardevolle en bevrijdende Palestina dat denkbaar is.

Jenne Jan Holtland (student Nederlands en Geschiedenis, Universiteit Utrecht)

Verder lezen:
A Cinema of Nowhere. An Interview with Elia Suleiman (Journal of Palestine Studies, vol. 29, nr. 2, 2000. Online beschikbaar)

The Occupation (and Life) Through an Absurdist Lens. An Interview with Elia Suleiman (Journal of Palestine Studies, vol. 32, nr. 2, 2003. Online beschikbaar)

Darwish, M., Absent Presence (Hesperus Press, 2010)
Darwish, M., Unfortunately, It Was Paradise (University of California Press, 2003).