🇳🇱 NederlandsDiversityNederlandsWestWorld

🇳🇱Lusten en lasten van het ‘thuisgevoel’

By Wednesday 19 September 2018 No Comments

In reactie op de globalisering en de yuppificatie van volksbuurten neemt het verlangen naar het ‘thuisgevoel’ in de Nederlandse steden toe. Voor een ‘thuisgevoel’ hebben mensen een eigen gemeenschap nodig. Maar in de huidige tijd zijn veel gemeenschappen juist aan grote veranderingen onderhevig, of verdwijnen zelfs. Dat maakt het moeilijk voor mensen om op de oude, vertrouwde manier invulling te geven aan hun ‘thuisgevoel’. Dat is ernstig, want psychologisch gezien heeft elke burger een ‘thuisgevoel’ nodig. Sommige beschrijven het ‘thuisgevoel’ als een haven: een veilige, vertrouwde en enigszins voorspelbare plek. Anderen omschrijven het ‘thuisgevoel’ als een nostalgische abstractie van hoe het vroeger was, en waar men weer naar terugverlangt.

Thuisgevoel zonder gemeenschap

Het ‘thuisgevoel’ is niet per definitie aan een specifieke plek gebonden. Het kan ook opgeroepen worden door een herinnering die tijd en ruimte met elkaar verbinden.
Zo was ik in de jaren negentig als consulent kunst en cultuur werkzaam bij het Amsterdams Centrum Buitenlanders (ACB). Het kantoor was gevestigd in een historisch pand uit de Gouden Eeuw. De meest aangename plek van het gebouw was voor mij de oude stoeterij die als opslagruimte diende. De vochtige lucht die er hing, rook precies als de stoeterij van mijn opa en oma waar ik met de andere kleinkinderen mocht spelen wanneer het slecht weer was. De geur van de opslagruimte riep bij mij het ‘thuisgevoel’ op, maar dan zonder neefjes en nichtjes die destijds samen met de andere familieleden mijn gemeenschap vormden. Vanwege mijn migratie kwam ik zonder deze gemeenschap te zitten. Bovendien had ik het gevoel dat ik mijn ultieme privé, mijn ‘thuisgevoel’ over de stoeterij, niet met mijn ACB collega’s kon delen omdat zij naar mijn gevoel de juiste referentiekaders misten. Toen ik bij het ACB vertrok, miste ik vreemd genoeg mijn consulentenwerk minder dan de vochtige geur van de oude stoeterij.

Zoals voor mij het laatste ‘thuisgevoel’ teloor ging toen ik niet meer in die stoeterij kwam, zo moet het ook mensen vergaan die in hun eigen buurt de dagelijkse boodschappen niet langer kunnen betalen vanwege de stijgende prijzen, hun oude buurtgenoten zien vertrekken en de sociale, onderlinge samenhang verloren zien gaan.
De door PowNed uitgezonden TV-portret ‘Crème de la Crooswijk’ van 2 april 2018 laat zien hoe de Rotterdamse volksbuurt transformeert tot hippe en vooral onbetaalbare buurt. De geportretteerde autochtone Crooswijkers zijn bang dat het rauwe en sociale karakter van hun buurt verloren gaat. Grote delen van de sociale woningvoorraad worden gesloopt. De bewoners mogen terugkomen, maar kunnen de nieuwe huurprijs vaak niet opbrengen.
Dit soort wijken zijn tegenwoordig voor de oude bewoners niet langer herkenbaar. Zij voelen zich niet langer thuis in de buurt waar zij vaak geboren en getogen zijn.
Net als ik destijds ervaren zij het verlies van de eigen gemeenschap die hen vroeger houvast bood en waardoor zij zich eigenaar voelden van hun leefwereld. Deze gewaarwording maakt mensen onzeker. Als bewoner van de stad Amsterdam zie ik dat met de opkomst van hippe cafés, bruine cafés verdwijnen. En daarmee ook bepaalde gemeenschappen. De klassieke, vaak vette eetgelegenheden moeten plaatsmaken voor gezonde voedseltentjes die zich duidelijk richten op de vaak jonge, hoogopgeleide middenklasse consument. Deze ontwikkeling heeft geleid tot onderlinge vervreemding van buurtbewoners en het verdwijnen van het ‘thuisgevoel’ voor ouderen, veelal minderbedeelden die er vaak generaties lang wonen.

Diverse invulling aan het ‘thuisgevoel’

De vraag is, zoeken wij ons ‘thuisgevoel’ in de grote wereld of zoeken wij het binnen ons intieme privédomein waartoe de buitenwereld geen toegang heeft? Sommigen koppelen het ‘thuisgevoel’ aan sociaal burgerschap of cultureel burgerschap en anderen vinden dat het ‘thuisgevoel’ te maken heeft met onderlinge solidariteit in de samenleving.
In Thuis, het drama van een sentimentele samenleving analyseert Jan Willem Duyvendak het ‘thuisgevoel’. Het idee dat mensen hun ‘thuisgevoel’ van de eigen cultuur kwijt zijn, wordt door hem misleidend genoemd. Volgens Duyvendak heeft de overheid een afname van het sociaal burgerschap gecompenseerd door het bevorderen van cultureel burgerschap. Bij sociaal burgerschap gaat het vaak over rechten en plichten en deze worden in relatie gebracht met het ontwikkelen van sociale condities zoals zorg, onderwijs, huisvesting en arbeidsparticipatie. Cultureel burgerschap gaat over hoe mensen betekenis geven aan hun leven binnen de eigen culturele kaders van hun gemeenschap. Cultureel burgerschap gaat over betrokkenheid, onderlinge solidariteit en gedeelde, culturele waarden.

 

Het populistische betoog wil met het cultureel burgerschap een exclusieve invulling aan het ‘thuisgevoel’ geven, terwijl het linkse betoog juist een inclusieve invulling wil geven aan sociaal burgerschap en het ‘thuisgevoel’. Cultureel burgerschap wordt door aanhangers van sociaal burgerschap beschreven als cultureel nationalistisch. Dat lijkt niet juist. Aan het concept cultuur zijn in de loop van de tijd, net als aan het ‘thuisgevoel’ of burgerschap, verschillende betekenissen toegekend.

Denk aan de opkomst van de natiestaten en de betekenis van een nationale cultuur of cultuurvorming.

 

 

Begin twintigste eeuw stond cultuur voor algemene ontwikkeling, terwijl op dit moment cultuur in het teken dreigt te komen staan van een gesloten, culturele exclusiviteit. De vraag is of het ‘thuisgevoel’ een cultureel vraagstuk is of een sociaal vraagstuk. Naar mijn mening bevindt het ‘thuisgevoel’ zich tussen sociaal burgerschap en cultureel burgerschap in. Cultureel burgerschap is – ontdaan van het nationalistische aspect – meer dan een chauvinistisch concept. Cultureel burgerschap kent een sterke reflectieve en evaluatieve kant.

De voorstanders van culturele exclusiviteit beweren dat het ‘thuisgevoel’ exclusief van aard is. De exclusieve invulling van het ‘thuisgevoel’ is terug te vinden bij de veranderingen in het zorgstelsel die door de overheid 2015 in gang zijn gezet. Het ‘thuisgevoel’ wordt hierbij door de overheid tegenover zorginstanties gezet. Met het idee dat instituties ‘koude’ zorg bieden en dat er thuis sprake is van ‘warme’ zorg.

De overheid benadrukt het warme ‘thuisgevoel’ omdat dit in lijn is met de bezuinigingen op de zorg. Duyvendak analyseert terecht hoe het overheidsbeleid bewust het belang van het ‘thuisgevoel’ stimuleert omdat dit precies in het straatje van de terugtrekkende overheid past. Voorbeeld hiervan zijn beleidsthema’s zoals affectief burgerschap of het organiseren van keukentafelgesprekken die door de overheid worden opgezet om het persoonsgebonden budget (PGB), aan banden te leggen. Daarbij wordt het ‘thuisgevoel’ geïdealiseerd als alternatief van de koude zorg op plekken waar professionals werkzaam zijn.

Doordat de overheid het ‘thuisgevoel’ exclusief benadert, beperkt het ‘thuisgevoel’ zich niet tot de privé ruimte maar is het zich gaan uitstrekken naar de publieke ruimte. Dit zorgwekkende concept, met zijn exclusieve maatschappijvisie, staat haaks op onze pluriforme samenleving.

Problemen van de immanente betekenis van het ‘thuisgevoel’

Het idealiseren van het exclusieve ‘thuisgevoel’ leidt tot diverse problemen. Een mooi voorbeeld hiervan is het culturalisatiedebat van 2006 met de mislukte poging van De Commissie voor het ontwikkelen van het Culturele, Nationale Nederlandse Canon. De bedoeling was dat Nederlanders aan de hand van een canon beter zouden weten waar ze hun culturele continuïteit en historische inspiratie konden vinden. De belangrijkste vragen voor de commissie waren: wat is de kern van onze gemeenschap? Wat zijn onze manieren? Aan welke omgangsvormen en gedragingen zijn wij gehecht? Hoe weten wij uitdrukking te geven aan het ‘thuisgevoel’? Wie zijn ‘wij’ eigenlijk? Het antwoord op dit soort zorgelijke vragen werd gezocht in het definiëren van een vaste kern van het cultureel erfgoed.
De vraag die ontweken werd, is: hebben wij Nederlanders wel een nationale, culturele canon nodig? Voor wie is die precies bedoeld? En wie stelt de inhoud daarvan vast? Is het in een tijdperk van globalisering wel verstandig vast te houden aan een nationale, historische canon binnen een cultureel pluriforme samenleving? In discussies over ‘teloorgegane’ kaders krijgt een canon al gauw een cultuurpessimistische teneur. Of misschien is er juist in een tijdperk van globalisering grote behoefte aan iets dat je ‘eigen cultuur’ kunt noemen? Een culturele, nationale canon is ook fictief van aard omdat het culturele referentiekader van de meeste Nederlanders uit diverse delen van de wereld afkomstig is. Denk aan Stravinsky, Mozart, Shakespeare, Eliot, The Beatles, Hemingway, Tolstoy, Pamuk, García Màrquez, Picasso, Rodin, Monet, Shamlu, Mahfoez, Saadawi, Proust enzovoort.

Onze culturele habitus heeft een internationale oriëntatie en de top van de canon zal nooit beperkt blijven tot onze nationale grenzen. Dat je je meer thuis kan voelen bij The Beatles dan bij André Hazes of van beiden kunt houden, toont aan dat de wereld van het ‘thuisgevoel’ niet uit één dimensie bestaat. Huidige culturele canons zijn niet eenvoudig samen te stellen, maar wie daartoe een poging waagt zal een onderzoekende en reflectieve houding moeten aannemen waarin het denken over culturele canons leidt tot het verkennen van de grenzen van tolerantie en toelaatbaarheid, binnen en buiten eigen culturele referentiekaders. Zo zou een middenweg gevonden kunnen worden die in het teken staat van een consensus waarbinnen de meeste leden van de samenleving een deel van hun identiteit terug kunnen vinden. Een dergelijke canon zou ruimte bieden voor meervoudige culturele identiteiten die in hun gezamenlijkheid een nieuw ‘thuisgevoel’ vertegenwoordigen.

De impasse van het inclusief versus exclusief ‘thuisgevoel’

Waar de culturele canon niet van de grond komt, dreigt ook het vastleggen van het ‘thuisgevoel’ met een cultureel exclusieve invulling te mislukken. De vraag rijst: mogen burgers er in hun eigen huis een exclusieve cultuur op nahouden? Hebben culturele inclusiviteit en -exclusiviteit niet een beperkte betekenis? Er zijn in ons ‘thuisgevoel’ namelijk diverse culturele navigatiesystemen tegelijkertijd werkzaam.
Onze cultuur wordt steeds dynamischer en complexer. Deze komt meer in relatie tot de wereld te staan dan sommigen van ons zouden willen. Het ‘thuisgevoel’ is onderhevig aan de buitenwereld, een wereld die in een razend tempo en continu in verandering is. Dit stelt hoge reflectieve eisen aan de burgers. Duyvendak probeert in zijn boek aan te geven dat het ‘thuisgevoel’ binnen het privédomein geanalyseerd moet worden en dat de politiek er van af moet blijven. Maar hij geeft ook aan dat de betekenis van het ‘thuisgevoel’ niet vaststaat. Het ‘thuisgevoel’ ontstaat in een bepaalde tijd, ruimte en ervaring. Daarmee is het ‘thuisgevoel’ veranderlijk. Maar het is ook waar dat je het ‘thuisgevoel’ pas kunt beschrijven wanneer je iets mist of kwijt bent. Het ‘thuisgevoel’ is ook een sensatie tegenover de snelle maatschappelijke en fysieke veranderingen waar mensen mee geconfronteerd worden.

Het idealiseren van het ‘thuisgevoel’ met een immanente betekenis of deze nu exclusief of inclusief is, leidt tot diverse problemen.
In de huidige lichte gemeenschapsvormingen waarin snelle en kortstondig sociale contacten centraal staan, is het niet voor iedereen even gemakkelijk om zich thuis te voelen. Dit ‘thuisgevoel’ staat onder druk. Allereerst door de verder opkomende sociale mobiliteit binnen het grotere geheel van globalisering. Maar bovendien maken communicatiemiddelen en arbeidsverdeling dat wij steeds verder los komen te staan van de zware en langdurige gemeenschappen.

Naamveranderingen en ‘thuisgevoel’

Het debat over het ‘thuisgevoel’ raakt ook aan de actuele discussie over de naamsveranderingen van sommige gebouwen, straten, pleinen, instituties en scholen die de naam dragen van mensen uit onze politieke, economische, culturele en/of religieuze koloniale expansie- en slavernijtijd.
Op zich is naamsverandering niet nieuw in Nederland. Voorbeeld hiervan is de huidige Vrijheidslaan in Amsterdam-Zuid. Deze werd na de Tweede Wereldoorlog van Amstellaan omgedoopt tot Stalinlaan. Maar toen de Sovjet Unie in 1956 Hongarije binnenviel, kwam er snel een einde aan het bestaan van deze Stalinlaan. In november ‘56 steunde de Amsterdamse Raad, met uitzondering van de CPN, het voorstel om de straatnaam opnieuw te veranderen naar Vrijheidslaan. Dit politiek-culturele debat stond ook niet los van de invulling die wij aan het ‘thuisgevoel’ in de publieke ruimte wensen te geven.
Maar bij de actuele politieke rel doet men alsof hier sprake is van een nieuw, abject fenomeen. Sommige rechtse politici reageerden vorig jaar nog driftiger dan PVV-leider Geert Wilders over de nationale waarde van de Nederlandse cultuur toen zij dachten dat het beeld van Johan Maurits van Nassau Siegen uit het Mauritshuis verwijderd zou worden. In dit debat sprak Sybrand Buma over het wegmoffelen van een ooit grote man van nationale betekenis. Mark Rutte, zelf historicus, vroeg zich zelfs openlijk af of het Mauritshuis zelf dan ook maar niet van naam moest veranderen. Hij waarschuwde voor een nieuwe beeldenstorm en zei dat we ook iemand als Jan Pieterszoon Coen niet alleen mogen beoordelen met de opvattingen van nu. Coen was in de zeventiende eeuw een zeer gewelddadige gouverneur-generaal van de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC). Begin dit jaar kondigde de Amsterdamse basisschool J.P. Coen aan dat het zijn naam wil veranderen vanwege het koloniale verleden van naamgever. De vraag is, kunnen historisch beladen figuren ons een ‘thuisgevoel’ geven? Op welke manier kunnen wij binnen deze gepolitiseerde discussie onze eigen mening vormen en hoe kunnen wij vervolgens invulling geven aan een ‘thuisgevoel’ dat bij ons dagelijks leven past?

Dat zou op zijn minst vereisen dat er óók aandacht kwam voor hiaten in de diversiteit van benaming in de publieke ruimte. Zo is voor vele Surinaamse Nederlanders vrijheidsstrijder en guerrillaleider Boni een held, de Turkse schrijver Nâzim Hikmet is een belangrijke intellectueel voor de Nederlandse Turkse gemeenschap en de Indonesische schrijver Laksmi Pamuntjak wordt bewonderd door de Indonesische Nederlandse gemeenschap. Deze mensen staan symbool voor het ‘thuisgevoel’ dat ook in het teken staat van een gedeelde nationale identiteit van Nederland. Zij komen echter niet of nauwelijks voor in de publieke ruimte.

Dynamiek van het ‘thuisgevoel’

De vraag is hoe kunnen wij een gemeenschappelijk ‘thuisgevoel’ creëren? Dit kunnen wij niet doen door dingen vast te leggen, normen te stellen en regels te maken. We kunnen zo’n gevoel wel oproepen door openlijk met elkaar van mening te verschillen en vanuit de pluriformiteit te zoeken naar wat gemeenschappelijk van betekenis kan zijn. Daar komt geen waarheid uit voort, het leidt niet tot onomkeerbare standpunten en onwrikbare normen, maar levert wel een dynamisch evenwicht op. Dit in tegenstelling tot de bij voorbaat falende benadering van diverse politieke partijen die pleiten voor een cultureel assimilatiebeleid.

Hoe kunnen wij over open en democratische culturele identiteiten praten zonder in het duistere nationalisme terecht te komen? Het huidige culturalisatiedebat, met zijn invalshoek van culturele exclusiviteit, biedt geen ruimte voor andere culturen. Deze benadering reduceert mensen tot afnemers van één cultuurconcept met duidelijk afgebakende grenzen, een concept dat in het werkelijke leven niet bestaat. De kracht en voorspoed van onze grote steden komt voornamelijk voort uit de pluriforme sociale en culturele omgeving.

De dramatiek van het cultuurnationalisme is dat mensen denken dat zij binnen de veranderende, globaliserende wereld zonder reflectieve houding, vanuit de eigen traditie, een cultuur kunnen redden of in stand houden. Tegenwoordig ontstaan er steeds nieuwe, sociale bewegingen die het recht van de eigen cultuur opeisen of de dominante cultuur bekritiseren. Een recent voorbeeld is het Zwarte Piet-debat waarin de discussie aan de ene kant wordt open gebroken door een nieuwe generatie intellectuelen en actievoerders van Surinaamse Nederlandse afkomst en aan de andere kant leidt tot verharding en verstarring bij een deel van de autochtone bevolking. Een regenboog-Piet staat in het teken van een radicale middenweg. Deze oplossing wijst het oude niet af maar zoekt een verzoenende houding met het heden die in relatie staat tot de toekomst. Deze radicale middenweg voorkomt culturele afsluitingsmechanismen en past goed in de definitie van cultureel burgerschap.

Toekomst van het ‘thuisgevoel’

Wij hebben als samenleving gedeelde normen en waarden nodig die ons naar een politieke en sociale gemeenschap met een relatief open houding leiden. Wij hebben een radicale middenweg nodig waarin een reflectieve cultuur een belangrijke functie krijgt om invulling te geven aan het ‘thuisgevoel’. Het kiezen van een middenweg betekent ten opzichte van het nationalisme dat een deel van de geslotenheid van de lokale cultuur wordt opengebroken, en ten opzichte van het universalisme – met zijn gebrek aan aandacht voor de lokale cultuur – dat aangesloten wordt bij lokale culturele vraagstukken.

Om het ‘thuisgevoel’ grondig te kunnen analyseren is er meer aandacht nodig voor cultureel burgerschap. Een reflectief cultureel burgerschap speelt hierbij een belangrijke rol. Cultureel burgerschap verwijst niet naar het lidmaatschap van een gemeenschap met een pluriforme, culturele referentie, maar ook niet naar één cultureel kader met een vastomlijnde definitie. Het concept cultureel burgerschap geeft ruimte aan diverse ‘thuisgevoelens’.

De potentie van cultureel burgerschap moet gezien worden in het vermogen om vragen te stellen bij heersende codes, om vanzelfsprekende gebruiken en betekenissen ter discussie te stellen, met als doel het vermogen om bestaande normen, waarden of gewoonten te bevragen en eventueel te veranderen. Het ‘thuisgevoel’ en het cultureel burgerschap worden niet benaderd vanuit een politieke, bestuurlijke context, maar meer vanuit een maatschappelijke betrokkenheid: een horizontale leefcultuur en onderlinge verhoudingen op grond van gedeelde culturele ervaringen. Het gaat hier om het zoeken naar een kritische middenweg tussen diverse culturele identiteiten.

Cultureel burgerschap heeft te maken met wederkerigheid en onderling cultureel vertrouwen. Daarbij kunnen gedeelde normen en waarden als de cultuur van een gemeenschap gedefinieerd worden. Dit biedt mogelijkheden om een radicale middenweg te zoeken. Maar bij gebrek aan vertrouwen komt steeds de vraag terug of ik, wanneer ik bijdraag aan de samenleving, er op kan rekenen dat anderen dat ook doen? Deze vraag kan ik niet als individu beantwoorden, daar heb ik anderen bij nodig.

Sharog Heshmat Manesh studeerde in de jaren ’90 sociologie en filosofie aan de UvA. Sinds 2006 is hij als docent en onderzoeker verbonden aan Hogeschool van Amsterdam en Leiden universiteit als PHD-onderzoeker. In 1997 publiceerde hij ‘Zoon van de zon’ een geschiedenis van de Iraanse cinema 1904-1996. Een jaar later zet hij bij het Amsterdam Centrum Buitenlanders (ACB) een groot educatieproject in Amsterdam op, een jaar later publiceert hij het boek ‘Herken jezelf in de foto’. De identiteitsbelevenis van jongeren stond in dit project centraal. Hij was projectleider van het onderzoek naar de leefwereld van jongeren door middel van fotografie. In 2008 publiceert hij het boek ‘Mijn wereld in Amsterdam’. In datzelfde jaar publiceert hij het boek ‘Iran’. In 2010 vertaalt hij een serie gedichten van Ahmed Shamlu. De vertaling is gepubliceerd onder de titel ‘Opstandige dauw’.

 

In 2009 ontving hij de Challenging Diversity Award van Zestor, het arbeidsmarkt- en opleidingsfonds van hogescholen, en ECHO, Expertisecentrum Diversiteitsbeleid.