🇳🇱 NederlandsDecolonize Your MindFood for thoughtMiddle EastPolitics

Een pijnlijke geschiedenis Waarom spelen de moderne democratieën altijd zo’n innovatieve rol bij martelingen?

By Tuesday 21 September 2021 No Comments


Door Darius Rejali (2010)

Veel Amerikanen waren geschokt door de foto’s van gemartelde Irakese gedetineerden in de Abu Ghraib-gevangenis. Ze vonden het verschrikkelijk toen de Haïtiaanse immigrant Abner Louima in augustus 1997 door New Yorkse politiemensen werd gemolesteerd met een afgebroken bezemsteel. Een decennium eerder waren ze ontsteld door onthullingen dat de politie van New York in 1985 en 1986 ‘stun guns’ had gebruikt om jonge zwarten en ‘hispanics’ te dwingen om bekentenissen af te leggen.

press.princeton.edu/books


Onze verontwaardiging is voorspelbaar omdat we niet willen geloven dat er in democratieën wordt gefolterd, dat is iets voor autoritaire staten. Het gaat hier om, in de woorden van een poster uit de Tweede Wereldoorlog “De methoden van de vijand.” In het verleden is echter aangetoond dat veel moderne democratieën gebruik hebben gemaakt van martelingen, niet alleen de onze. Maar waarom vinden martelingen dan nog steeds plaats in democratische landen? Omdat slechte mensen de macht hebben? Omdat er sadisten bij de politie zitten? Is het de menselijke aard? Het ligt anders. Als we ons afvragen waarom iets nog steeds gebeurt, is dat een symptoom dat er iets niet klopt in de manier waarop wij het verleden interpreteren.
Het is verleidelijk om te denken dat democratieën per definitie minder snel zullen martelen dan autoritaire staten. Tenslotte kiest het volk op democratische wijze de regering, en het volk wil zelf uiteraard niet gemarteld worden. Zelfs als we cynisch staan tegenover de democratie, en het als een spel zien waarin verschillende elites om beurten de macht hebben, dan geloven we nog steeds in een soort herenakkoord: wij martelen jullie niet als wij aan de macht zijn, jullie martelen ons niet en iedereen gedraagt zich netjes. In wezen beschouwen we de democratie als een afspraak om elkaar beschaafd te behandelen, en willen we graag geloven dat democratische landen tot voor kort niets met martelingen te maken hadden.


Maar deze visie is historisch gezien onjuist. Het waren vaak vooral democratieën die de aanzet gaven tot innovaties in martelmethoden. In onze democratische modellen uit de klassieke oudheid, de Griekse en Romeinse republieken, vormden folteringen een integraal en volledig legaal onderdeel van het rechtssysteem. De Romeinse rechters gebruikten verschillende martelmethoden en –instrumenten om bekentenissen en informatie los te krijgen. De beroemdste daarvan zijn de korte zwepen genaamd ferula en scutica. Ook in andere historische voorlopers van de moderne democratie, zoals de Italiaanse republieken Venetië en Florence, waren folteringen gebruikelijk. Deze stadstaten namen technieken over van de inquisiteurs van de rooms-katholieke kerk. Vaak maakten ze gebruik van de strappado, een techniek waarbij de handen van het slachtoffer van achteren werden gebonden, waarna hij of zij met een katrol omhoog werd gehesen. Hierna liet men het slachtoffer herhaaldelijk op de grond vallen. De politieke denker Niccolò Machiavelli werd drie keer aan deze methode onderworpen.


Voor de Tweede wereldoorlog maakten zowel de Britten, de Amerikanen als de Fransen gebruik van folteringen: de Fransen in Vietnam, de Britten in hun mandaatgebied Palestina en de Amerikanen in de Filippijnen (om nog maar te zwijgen over de praktijken van de politie in de grote en kleinere steden). De politie in democratische landen martelde met elektriciteit, water en medicijnen, sloeg verdachten in elkaar of liet ze langdurig in ongemakkelijke, pijnlijke houdingen zitten. Soms deden ze dit alleen, soms met medewerking van de plaatselijke bevolking en soms met de stille goedkeuring (of juist expliciete toestemming) van hun regeringen. En dat lang voordat de CIA werd opgericht.
Maar ons moderne geheugen begint meestal met de Tweede Wereldoorlog. Martelingen waren iets voor de nazi’s en de stalinisten. Hierbij is het goede nieuws dat we sindsdien, vaak vanuit een oprechte betrokkenheid, effectieve stappen hebben ondernomen om martelingen in eigen land tegen te gaan en ook in het buitenland proberen we de mensenrechten te bevorderen. In 1948 werd hiertoe de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens aangenomen door de Verenigde Naties. Het slechte nieuws is dat we sindsdien geloven dat niemand van onze kant ooit gemarteld heeft. Als winnaars waren we per definitie moreel zuiver.
Met martelingen bedoel ik overigens het systematisch fysiek pijnigen van hulpeloze gevangenen van de staat voor politie-doeleinden, dat wil zeggen: voor bekentenissen, informatie of intimidatie. Ongetwijfeld zijn er andere definities mogelijk, maar hoe je deze praktijken ook wilt noemen, ze hebben een lange traditie in de democratische landen van deze wereld.

´Dit is meer dan een wetenschappelijk theoretisch vraagstuk. Martelingen vertegenwoordigen een ernstig gevaar voor democratieën. Bij martelingen krijgt de ene mens de absolute macht over de andere, en democraten weten dat corruptie het onvermijdelijke gevolg is als men toestaat dat iemand dergelijke macht krijgt, officieel of stilzwijgend.´


Ik wil één ding heel duidelijk stellen: democratische landen hebben een minder slechte staat van dienst met betrekking tot martelingen dan autoritaire staten. Toch moet vanuit wetenschappelijk oogpunt de relatie tussen martelingen en democratie worden verklaard. De vraag is niet: kunnen martelpraktijken samengaan met democratie? Het antwoord op die vraag is al heel lang ja. Maar de vragen waar het om gaat, zijn: Onder welke omstandigheden gaan martelpraktijken samen met democratie? En waarom hebben democratieën altijd zulke belangrijke innovaties op het gebied van martelingen voortgebracht?
Dit is meer dan een wetenschappelijk theoretisch vraagstuk. Martelingen vertegenwoordigen een ernstig gevaar voor democratieën. Bij martelingen krijgt de ene mens de absolute macht over de andere, en democraten weten dat corruptie het onvermijdelijke gevolg is als men toestaat dat iemand dergelijke macht krijgt, officieel of stilzwijgend.
Martelingen vernietigen de levens van zowel de slachtoffers als de folteraars, en hebben een sterk corrumperende invloed op de instellingen die er gebruik van maken (justitie, inlichtingendiensten en het leger). Complete organisaties kunnen gaan functioneren als een staat binnen een staat en worden onbereikbaar voor democratische controle. Als dit gebeurt, is het bijna onvermijdelijk dat een land afglijdt naar een autoritair systeem.


Maar als een volk werkelijk nadenkt over wreedheden, dan kunnen er stappen worden gezet om tirannie te voorkomen. De eerste stap is de erkenning dat er bij martelingen sprake is van vraag en aanbod. Laten we eerst kijken naar de vraagzijde. Welke omstandigheden wakkeren in democratieën de vraag naar martelingen aan? Een nationale noodtoestand is waarschijnlijk het eerste wat bij veel mensen zal opkomen. Het ligt voor de hand dat in een oorlogssituatie, of in de strijd tegen terrorisme, een naderende dreiging voor veel mensen aanleiding kan zijn om voorstander te worden van martelingen, terwijl veel andere mensen een oogje zullen dichtknijpen. Hier zijn veel beroemde voorbeelden van. De Fransen begonnen te martelen in hun bittere oorlog tegen de Algerijnse nationalisten in de jaren ’50. De Britten in de jaren ’70, in hun streven om Noord-Ierland in bedwang te krijgen. En de Israëliërs zochten in de jaren ’70 hun toevlucht tot martelmethoden in hun conflict met Palestijnse organisaties.


Maar er zijn ook zeer veel gevallen waarin democratische landen martelen die niet passen in het model van nationale veiligheid, omdat ze plaatsvinden in afwezigheid van een objectieve of vermeende nationale dreiging. Soms zijn folteringen plaatselijk geregeld, vaak door de politie, het lokale bedrijfsleven en huiseigenaren. De laatste twee willen meer veiligheid op straat, zodat ze niet al te zeer opletten wat de politie precies doet. Tussen 1973 en 1991 gebruikte de politie van Chicago bijvoorbeeld martelingen om bekentenissen te krijgen in zaken die veel publiciteit kregen, zoals de jacht op de moordenaar van een politieman. De politie gebruikte hierbij elektriciteit, verstikkingsmethoden, ophanging en ze sloegen verdachten in elkaar. In 2006 kwamen twee speciale aanklagers erachter (in een onderzoek dat miljoenen had gekost) dat de politie van Chicago een aantal zwarte Amerikanen had gemarteld. Sommige van deze verdachten hadden bekend en werden ter dood veroordeeld. In de meeste van deze gevallen leidde het spoor naar Commander Jon Burge, een veteraan uit de oorlog in Vietnam met veel onderscheidingen, en de rechercheurs die hij onder zich had.


Een andere factor die kan leiden tot martelingen is een al te toegeeflijk juridisch stelsel. Zo ontdekten in de jaren ’80 onderzoekers van Japanse advocatenorganisaties talloze gevallen van martelingen in hun land, waarbij de politie bekentenissen van verdachten had verkregen door ze in elkaar te slaan. Ze werden in hun buik of in hun gezicht geslagen en hun hoofden werden tegen tafels geramd. Veel van deze Japanse verdachten werden beschuldigd van reguliere misdrijven, zonder dat er sprake was van een speciale noodtoestand. Overal waar de politie de bevoegdheid heeft om verdachten langdurig vast te houden zonder dit tegenover een rechter te verantwoorden, liggen martelingen om de hoek. Dit geldt speciaal voor juridische stelsels waarbij rechters en jury’s veel waarde hechten aan bekentenissen (in de Japanse situatie kwamen mensenrechtenonderzoekers erachter dat 86 procent van alle veroordelingen voortkwam uit bekentenissen).


Voormalige militairen kunnen foltertechnieken overdragen naar civiele organisaties zoals de politie, net zo goed als politiepraktijken hun weg kunnen vinden naar militaire ondervragingen. Een dergelijke overdracht heeft in de 20ste eeuw twee keer plaatsgevonden in Amerika. Na de Filippijnse opstand die volgde op de Spaans-Amerikaanse oorlog in het begin van de 20ste eeuw werden de foltertechnieken die op deze eilanden waren gebruikt, toegepast in politiebureaus door heel Amerika. Dit vond vooral in het zuiden plaats, maar bijvoorbeeld ook in militaire gevangenissen voor gewetensbezwaarde dienstplichtigen tijdens de Eerste Wereldoorlog. Technieken die voor het eerst gebruikt werden door militairen in Vietnam doken later op bij de politie van Chicago. De wereld verkeert in een permanente staat van wanorde en de vraag naar martelingen kan op verschillende plekken overlappingen vertonen.
Daarom is er ook niets uitzonderlijks aan de Amerikaanse geschiedenis. Folteringen vinden plaats in oude democratieën en nieuwe, in het New York van de jaren ’20 en het Johannesburg of São Paulo van de jaren ’90. De technieken van de “war on terror” zullen in de komende 20 jaar wellicht worden toegepast op allerlei andere plaatsen op de wereld, misschien wel bij u in de buurt (voor zover ik kan nagaan, werpt een dergelijk overdracht een schaduw van zo’n 20 jaar).


De factoren die ik heb genoemd hoeven niet automatisch te leiden tot martelingen in democratieën. Bovendien is het zo dat democratische landen het niet zonder deze factoren kunnen stellen, waardoor democratieën altijd het potentieel voor martelingen in zich dragen. Zo is het moeilijk om moderne democratieën voor te stellen zonder juryrechtspraak. Ook kunnen ze niet functioneren zonder bureaucratische organisaties om verkiezingen te organiseren, wetten uit te voeren, en de bevolking te beschermen tegen externe bedreigingen. Maar als je vertrouwt op het oordeel van gewone burgers zijn daar wel risico’s aan verbonden. Volgens psychologen hechten jury’s veel geloof aan bekentenissen, zelfs als ze weten dat deze bekentenissen onder dwang zijn afgelegd. En bureaucratieën zijn gesloten systemen van deskundigen. Als deze deskundigen geloven dat de wetgevende macht de wil of de expertise ontbeert om effectief op te treden tijdens een politieke noodtoestand, dan kunnen ze overgaan tot martelingen.
Ook is het zo dat moderne democratieën vooral huiseigenaren willen beschermen, en niet alleen omdat deze staten vrije markteconomieën hebben. Een traditioneel argument in democratische landen is dat huiseigenaren meer voor hun buurt doen dan huurders en daklozen. Als de politie martelt om huiseigenaren te beschermen, dan willen deze brave burgers dat vaak niet weten. In twee processen uit de jaren ’80 in Chicago verzuimden de jury’s om politiemensen die beschuldigd werden van martelingen te veroordelen.


Dit alles maakt duidelijk waarom de staat, de rechters, of de burgers voorstanders kunnen zijn van martelingen, maar het verklaart niet waarom democratieën kiezen voor bepaalde foltertechnieken. Dit kan de aanbodzijde van marteling worden genoemd, en hiermee kom ik bij de tweede vraag die ik eerder in dit essay stelde: Waarom hebben democratieën altijd zulke belangrijke innovaties op het gebied van martelingen voortgebracht?
We zijn vaak geneigd te denken dat de techniek waar een folteraar voor kiest samenhangt met zijn of haar abnormale psyche. Maar de meeste folteraars zijn geen sadisten en vaak proberen overheidsorganisaties juist abnormale figuren te weren omdat zij de potentie hebben om disciplinaire problemen te veroorzaken. Het is cruciaal om te beseffen dat de meeste folteraars een bepaalde stijl hebben die ze doorgeven aan volgende generaties, net zoals kleermakers of masseurs dat doen. Martelen is een ambacht, en net als alle ambachtslieden die werken met het lichaam, hebben folteraars ingesleten gewoontes. Ze combineren hun technieken in voorspelbare patronen, en elke combinatie, elke stijl, heeft een eigen traditie.


Twaalf jaar geleden begon ik aan het moeilijke project om in kaart te brengen hoe de technologie van het martelen zich in de afgelopen 200 jaar over de wereld verspreid heeft. Ik signaleerde de technieken en de manier waarop ze door de decennia heen veranderden. Ik bekeek wie er van welke techniek gebruik maakte, hoe en wanneer zo’n techniek zich verspreidde en de effecten ervan. Het was overigens erg onplezierig om in kaart te brengen hoe bijvoorbeeld voetklemmen (en andere apparaten die uiteindelijk de botten breken) in de vroege jaren ’40 werden geïntroduceerd bij Gestapo-ondervragingen, en zich daarna in een geografische waaier verspreidden door Frankrijk, België, Nederland, Denemarken en Noorwegen, terwijl ze niet opdoken in andere bezette gebieden in Europa. Het is een moeizaam karwei om dergelijke trajecten in kaart te brengen, maar het is opvallend dat sociale wetenschappers meer weten over de manier waarop hybride maïs zich verspreidt in Iowa dan over de verspreiding van foltertechnieken.
Het bestuderen van 200 jaar martelingen leidt tot een verrassende conclusie: met een paar uitzonderingen zijn er nauwelijks moderne technieken die werden uitgevonden door de nazi’s, de stalinisten of de inquisitie. De drijvende krachten achter de ontwikkeling van de moderne martelmethoden zijn vreemd genoeg zaken die niet snel geassocieerd worden met martelingen, namelijk internationale monitoring en democratie.


Bij foltertechnieken kunnen twee soorten fysiek pijnlijke technieken worden onderscheiden: zij die sporen achterlaten en zij die dat niet doen. Al het bewijsmateriaal wijst erop dat de technieken die littekens achterlaten in de loop van de 20ste eeuw begonnen te verdwijnen naarmate het toezicht op de naleving van de mensenrechten toenam. Zo zijn beenklemmen tegenwoordig vrijwel verdwenen.
Maar aan de andere kant is er de verspreiding van de zogenaamde ‘cleane’ technieken. De voornaamste stromingen hierbij noem ik ‘Frans-modern’ en ‘Angelsaksisch-modern’. De Frans-moderne stijl is de combinatie van water en elektriciteit. Als dit vakkundig wordt uitgevoerd, laat het nauwelijks sporen achter. Deze methode werd voor het eerst in 1931 toegepast in Franse koloniën en verspreidde zich daarna over de rest van de wereld (de nazi’s namen het bijvoorbeeld over van de politie van Vichy).


De Angelsaksisch-moderne stijl is ouder en bestaat uit een combinatie van slaapdeprivatie, uitputtende oefeningen, langdurig moeten staan en andere positionele martelingen. Deze technieken worden soms omschreven met de term “stress and duress”. De oorsprong hiervan is gemengd. Sommige technieken kwamen voort uit oude (illegale) Britse en Franse militaire straffen, anderen uit politie- en gevangenispraktijken en weer anderen uit de wereldwijde slavenhandel. De meeste van de technieken die tegenwoordig door het Amerikaanse leger worden gebruikt, in Abu Ghraib, andere delen van Irak of Afghanistan, zijn onderdeel van deze traditie.
Het zijn pijnlijke vormen van martelingen. Slaapdeprivatie heeft niet alleen tot gevolg dat de Taliban geen middagslaapje meer kan doen. Het effect ervan is een vermindering van het menselijk vermogen om spier-skeletale pijn te weerstaan. Het veroorzaakt intense pijn, eerst in de benen en daarna in het bovenlichaam. Dierproeven suggereren dat het mensen gevoeliger maakt voor pijn als gevolg van hitte, elektriciteit en vuistslagen. Dit maakt het tot een ideale aanvulling op andere pijnlijke technieken. ‘Cleane’ martelingen laten geen sporen achter, maar het zijn zeker geen louter psychologische technieken.

´De opmars van cleane technieken wijst erop dat de folteraars letten op de mensenrechtenorganisaties. Als dit niet het geval was, zou de verschuiving naar cleane technieken onverklaarbaar zijn.´


De moderne geschiedenis van het martelen levert één belangrijk inzicht op: als we toekijken, worden de folteraars stiekem. Als de media, het grote publiek of de politici in de gaten houden wat de politie tijdens ondervragingen doet, dan gooien de ondervragers het over een andere boeg. Daarom zijn cleane technieken zo nuttig. Aantijgingen over martelingen worden minder geloofwaardig als er geen visueel bewijs is. Als er geen zichtbare wonden of foto’s van martelingen zijn, wie moet je dan geloven? Cleane martelingen vernietigen het vermogen van het slachtoffer om met de buitenwereld te communiceren. Heimelijke martelingen onderscheiden zich van andere martelingen omdat ze zijn ontworpen om deze relatie te ondermijnen. En het is nu eenmaal zo dat mensen eerder afgaan op wat ze kunnen zien, dan op datgene waar ze over horen.
Zouden de Amerikanen ook zo verontwaardigd geweest zijn over Abu Ghraib als ze de beelden niet gezien hadden? Het is een feit dat het leger al informatie over de mishandelingen naar buiten had gebracht voordat die inmiddels beruchte beelden beschikbaar werden, maar het grote publiek reageerde daar nauwelijks op. Om die reden duiken cleane dwangmethoden vooral op in democratische landen, waar nieuwsgierige journalisten, kerkelijke organisaties en mensenrechtenorganisaties over het algemeen in ruime mate aanwezig zijn. En omdat de wereldwijde monitoring van mensenrechten in de jaren ’60 sterk werd uitgebreid, hebben ook autoritaire staten sindsdien geleerd om cleane technieken te gebruiken.


Zo waren martelingen met elektriciteit gedurende een groot deel van de 20ste eeuw relatief onbekend. Het waren democratieën die deze techniek voor het eerst gebruikten, vooral in Amerika tussen 1900 en 1930, en in Vietnam in de jaren ’30, waar het werd toegepast door de Fransen. Pas in de jaren ’60 begon de verdere verspreiding ervan in andere landen. Hierna ging het verbijsterend snel en het aantal landen dat met elektriciteit martelt is sindsdien bijna elk decennium verdubbeld. Uit getuigenissen van gevangenen blijkt dat de grote opmars van deze techniek begon in Latijns-Amerika en snel doordrong tot het Midden-Oosten en Azië. In de jaren ’80 bereikten martelingen met elektriciteit Afrika en in de jaren ’90 Zuid-Europa, en vooral Oost-Europa.
De opmars van cleane technieken wijst erop dat de folteraars letten op de mensenrechtenorganisaties. Als dit niet het geval was, zou de verschuiving naar cleane technieken onverklaarbaar zijn. Net als een paar andere zaken, zoals: waarom vermoorden de folteraars tegenwoordig met name artsen? Misschien geeft de jacht op artsen meer voldoening dan de jacht op advocaten, maar waarschijnlijker is dat de folteraars ongerust zijn over medische monitoring. Sinds de jaren ’70 heeft vooral de medische stand uitgezocht hoe cleane technieken werken, en daarom vormen artsen een bedreiging.


Sommige mensen vragen zich af of het ondertekenen van een anti-martelpetitie van een kerkelijke organisatie of een donatie aan Amnesty International effect heeft. Het is echter een feit dat een wereld zonder martelingen (clean of met littekens) alleen verwezenlijkt kan worden met het soort toezicht waar dergelijke organisaties in gespecialiseerd zijn. Daarbij is het belangrijk om te bedenken dat bijvoorbeeld zweepslagen in Delaware en Maryland tot aan de jaren ’60 legaal waren. Als erg geen mensenrechtenorganisaties waren, geen Rode Kruis, Amnesty International, Human Rights Watch of allerlei plaatselijke kerken, dan zouden we leven in een wereld waar zweepslagen, beenklemmen en andere nazi-technieken waarschijnlijk zouden terugkomen.


Het kernpunt is dat monitoring door mensenrechtenorganisaties effect heeft, hoewel niet altijd op de manier die we ons voorstellen. Soms leidt het tot het einde van martelingen, zoals in het geval van openbare zweepslagen. Maar als regeringen, bewust of onbewust, een vraag naar martelingen creëren, dan kan monitoring het effect hebben dat de technieken cleaner worden. Daarom is politieke bewustwording belangrijk in de strijd tegen martelingen. Als externe monitoring niet volstaat, kunnen de meeste vormen van georganiseerde martelingen worden beëindigd door sterk leiderschap, interne monitoring, strenge straffen voor overtreders en betere bescherming voor klokkenluiders. Maar de Amerikanen hebben de wil nodig om iets te onderzoeken wat ze niet kunnen zien en de stilte eromheen moet worden doorbroken. Als dit niet gebeurt, krijgen ze te maken met de gevaarlijke langetermijneffecten die geïnstitutionaliseerde martelingen op een samenleving hebben: minder professionele inlichtingendiensten, gefragmenteerde bureaucratische structuren en de vele getraumatiseerde militairen die, of ze dit erkennen of niet, hebben deelgenomen aan martelingen.


Ziekenhuizen voor oorlogsveteranen zullen dan steeds meer te maken krijgen met dergelijke soldaten, bij wie de diagnose “perpetrator-induced traumatic stress gesteld wordt – net als plaatselijke politiebureaus waar, zoals we hebben gezien, vaak ex-militairen werken. Zoals de huidige debatten over “waterboarding” duidelijk hebben gemaakt, kunnen martelingen een samenleving sterk verdelen. Het is de hoogste tijd dat Amerikanen gaan werken aan een samenleving zonder martelingen.

Darius Rejali is docent politieke wetenschappen aan Reed College in Portland, Oregon. Zijn meest recente boeken zijn “Torture and Democracy” (Princeton University Press, 2007) en “Approaches to Violence” (Princeton, 2008).

Torture and democracy: what now?! – Darius Rejali from Eutopia Institute on Vimeo.

Darius Rejali traces the development and application of one torture technique after another in the last century, and he reaches startling conclusions. As the twentieth century progressed, he argues, democracies not only tortured but set the international pace for torture.

Dictatorships may have tortured more, and more indiscriminately, but the United States, Britain, and France pioneered and exported techniques that have become the lingua franca of modern torture: methods that leave no marks.
Under the watchful eyes of reporters and human rights activists, low-level authorities in the world’s oldest democracies were the first to learn that to scar a victim was to advertise iniquity and invite scandal. Long before the CIA even existed, police and soldiers turned instead to “clean” techniques, such as torture by electricity, ice, water, noise, drugs, and stress positions.

As democracy and human rights spread after World War II, so too did these methods. Rejali takes up the challenging question of whether torture works and will also address what to expect of the new Obama administration and the prospects for the future of torture internationally.
Darius Rejali, professor and chair of political science at Reed College, is a nationally recognized expert on government torture and interrogation. Iranian-born, Rejali has spent his scholarly career reflecting on violence, and, specifically, reflecting on the causes, consequences, and meaning of modern torture in our world. His work spans concerns in political science, philosophy, sociology, anthropology, history, and critical social theory. He is a 2003 Carnegie Scholar, recognized for his innovative approaches to the study of violence.
Torture and Democracy (2007) is Rejali’s most recent book. It is an unrelenting examination of the use of torture by democracies in the 20th century. It won the 2007 Human Rights Book of the Year Award from the American Political Science Association.

Rejali is also the author of Torture and Modernity: Self, Society and State in Modern Iran (1994) as well as many recent articles on violence including masculinity and torture, media representations of torture, the political thought of Osama bin Ladin, the history of electric torture, the practice of stoning in the Middle East, the treatment of refugees who have been tortured, and theories of ethnic rape.

Respondent: Sudeep Dasgupta (UvA – Media studies) and Lars van Troost (Amnesty International).

For both programs: introduction by Michiel Leezenberg (UvA) and Yolande Jansen (UvA)

This image has an empty alt attribute; its file name is donate-003-620x129.jpg