🇳🇱 NederlandsFood for thoughtMiddle EastPolitics

Bespiegelingen over ballingschap

By Tuesday 21 September 2021 No Comments

By Edward Said

Als onderwerp om je gedachten over te laten gaan is ballingschap een aantrekkelijk fenomeen. Het is echter een verschrikking om zelf mee te maken. Ballingschap slaat een onherstelbare kloof tussen een menselijk wezen en zijn geboortegrond, tussen het ik van een mens en zijn ware thuis. De wezenlijke tragiek van ballingschap blijft altijd voortduren. In de literatuur en de geschiedenis zijn weliswaar heroïsche, romantische, glorieuze en zelfs triomfantelijke episodes te vinden in het leven van een balling, maar dat zijn in feite slechts pogingen om het verlammende gevoel van vervreemding te overwinnen. Alle prestaties die in ballingschap worden geleverd, hebben te lijden onder het feit dat er voor altijd iets is achtergebleven en verloren gegaan. 

´Ballingschap slaat een onherstelbare kloof tussen een menselijk wezen en zijn geboortegrond, tussen het ik van een mens en zijn ware thuis´

Maar als ballingschap dus in feite een toestand van onherstelbaar verlies is, hoe komt het dan dat ballingschap ook een krachtig en zelfs inspirerend motief is geworden in de moderne cultuur? We zijn eraan gewend geraakt om over het heden na te denken in termen als ‘verweesd’ of ‘vervreemd’ – we leven immers in de eeuw van vervreemding. Van Nietzsche hebben we geleerd dat tradities gewantrouwd moeten worden en van Freud dat intimiteit binnen het gezin in wezen het nette gezicht is van een incestueuze en patricidale woede. De moderne westerse cultuur is voor een groot deel het werk van ballingen, emigranten en vluchtelingen. In de Verenigde Staten heeft het intellectuele en esthetische gedachtegoed zijn hedendaagse vorm gekregen door vluchtelingen: vluchtelingen voor het fascisme, voor het communisme en voor andere onderdrukkende regimes. De criticus George Steiner heeft zelfs de scherpzinnige stelling geopperd dat een heel genre 20ste-eeuwse westerse literatuur ‘extraterritoriaal’ genoemd kan worden, namelijk literatuur door en over ballingen – als symbool van de eeuw van de vluchteling. Steiner schrijft: 

Het lijkt gepast dat de mensen die kunst creëren in deze barbaarse beschaving die zovelen dakloos heeft gemaakt, zelf dichters zonder onderdak en reizigers tussen talen zijn – excentriek, op hun hoede, vol heimwee, altijd lastig (…) 

Vroeger hadden ballingen net zulke interculturele en grenzen overstijgende denkbeelden. Ze leden onder net zulke frustraties en ellende en ze hadden net zo’n inzichtgevende taak. Dat is bijvoorbeeld briljant uitgewerkt door E. H. Carr in zijn klassiek geworden studie naar de 19de-eeuwse Russische intellectuelen rond Herzen, The Romantic Exiles (‘de romantische ballingen’). Maar het verschil tussen de vroegere ballingen en de ballingen van onze tijd is, en dat moet benadrukt worden, de schaal. Onze eeuw, met zijn moderne oorlogvoering, zijn imperialisme en de bijna theologische aspiraties van zijn totalitaire leiders, kan met recht de eeuw worden genoemd van de vluchteling, van de ontheemde, van massamigratie. 

´Onze eeuw, met zijn moderne oorlogvoering, zijn imperialisme en de bijna theologische aspiraties van zijn totalitaire leiders, kan met recht de eeuw worden genoemd van de vluchteling, van de ontheemde, van massamigratie. ´

Gezien de omvang en de onpersoonlijkheid van de moderne vormen van ballingschap is het niet gepast om ervan uit te gaan dat ballingschap een rol zou kunnen spelen bij de ontwikkeling van ideeën over humanisme. Op de schaal van de 20ste eeuw is ballingschap noch menselijk noch esthetisch te begrijpen. Literatuur over ballingschap kan hoogstens concreet uitdrukking geven aan angsten en situaties die de meeste mensen niet direct meemaken. Maar wie denkt dat ballingschap dit soort literatuur kan bezielen met humanisme, houdt geen rekening met alle verminkingen die het gevolg zijn van ballingschap, noch met het feit dat ballingen zoveel hebben verloren noch met de doodse stilte die het antwoord is op elke poging om ballingschap te begrijpen als iets wat ‘goed voor ons’ is. Is het niet zo dat de manier waarop ballingschap wordt voorgesteld in de literatuur een verschrikkelijke waarheid verdoezelt, namelijk dat ballingschap – hoe je het ook went of keert – een reëel, maar ook ondraaglijk historisch verschijnsel is? Dat ballingschap iets is wat menselijke wezens elkaar aandoen? En dat ballingschap – net als de dood, maar zonder de uiteindelijke barmhartigheid daarvan – miljoenen mensen heeft ontworteld en verweesd heeft achtergelaten zonder de mogelijkheid gevoed te worden door tradities, familie en geboortegrond? 

Wie een dichter in ballingschap ziet – en dat is dus iets anders dan het lezen van ballingschapspoëzie – ziet iemand die alle tegenstrijdigheden van ballingschap in zich belichaamt en ook met unieke intensiteit verdraagt. Een paar jaren geleden ging ik een tijd om met Faiz Ahmad Faiz, de belangrijkste hedendaagse dichter in het Urdu. Hij was uit zijn geboorteland Pakistan verbannen door het militaire regime van Zia-ul-Haq en had een soort van onderdak gevonden in het door burgeroorlog verscheurde Beiroet. Vanzelfsprekend waren zijn beste vrienden Palestijnen, maar ik merkte dat er, ondanks de zielsverwantschap, niets echt klopte: de taal niet, de poëtische conventies niet en de levensgeschiedenissen niet. Slechts eenmaal, toen Eqbal Ahmad, een Pakistaanse vriend en medeballing, een bezoek bracht aan Beiroet, leek Faiz zijn gevoel van permanente vervreemding te overwinnen. We zaten eens laat in de avond met ons drieën in een smoezelig Beiroets restaurant, terwijl Faiz gedichten voordroeg. Na een tijd hielden hij en Eqbal op de gedichten voor me te vertalen, maar naarmate de nacht vorderde maakte dat steeds minder uit. Wat ik zag had geen vertaling nodig. Het was de opvoering van een thuiskomst, uitgedrukt in woorden van verzet en van verlies. Het was alsof ze zeiden: ‘Zia, we zijn weer thuis’. Maar Zia was natuurlijk degene die echt thuis was en hij zou hun jubelende stemmen zeker niet horen. 

Rashid Hussein was een Palestijnse intellectueel. Hij vertaalde Bialik, een van de belangrijkste moderne Hebreeuwse dichters, in het Arabisch. Zijn welsprekendheid maakte hem in de periode na 1948 tot een belangrijk spreker en journalist. Hij werkte aanvankelijk als in het Hebreeuws schrijvend journalist in Tel Aviv en slaagde erin een dialoog op gang te brengen tussen joodse en Arabische schrijvers, ook al was hij een aanhanger van het nasserisme en het Arabisch nationalisme. Na verloop van tijd kon hij de druk niet meer verdragen en vertrok hij naar New York. Hij trouwde met een joodse vrouw en ging werken voor de PLO-vertegenwoordiging bij de VN, waar hij zijn superieuren regelmatig ergerde door zijn onconventionele ideeën en utopische retoriek. In 1972 ging hij terug naar de Arabische wereld, maar een paar maanden later was hij weer in de Verenigde Staten. Hij had zich misplaatst gevoeld in Syrië en Libanon en ongelukkig in Caïro. In New York vond hij weer een schuilplaats, maar hij begon er ook te drinken en eindeloos niets te doen. Zijn leven was kapot, maar hij bleef een uiterst gastvrij man. Hij overleed na een avond van zwaar drinken. Hij had in bed nog liggen roken en zijn sigaret had een brandje veroorzaakt dat zich had uitgebreid naar een kastje met audiocassettes, dat vooral gevuld was met opnames van dichters die uit eigen werk voordroegen. Hij stikte door de rook van de smeulende bandjes. Zijn lichaam werd teruggebracht naar zijn geboorteland waar hij werd begraven in Musmus, het dorpje in Israël waar zijn familie nog woonde. 

Mensen als Faiz en Hussein verlenen, net als zoveel andere verbannen dichters en schrijvers, waardigheid aan een toestand die juist in het leven is geroepen om waardigheid weg te nemen. Maar ze maken ook duidelijk dat we, als we ons willen concentreren op ballingschap als een moderne politieke straf, verder moet kijken dan de ballingschapsliteratuur. Denk even niet aan Joyce en Nabokov, maar sta liever stil bij al die vluchtelingen waarvoor speciale VN-organisaties in het leven zijn geroepen. Denk aan alle gevluchte boeren die geen vooruitzicht hebben dat ze ooit nog naar huis kunnen terugkeren en die alleen nog gewapend zijn met een distributiekaart en een nummer. Parijs is een stad die bekend is vanwege zijn kosmopolitische ballingen, maar het is ook een stad waar onbekende mannen en vrouwen jarenlange ellende en eenzaamheid hebben meegemaakt: Vietnamezen, Algerijnen, Cambodjanen, Libanezen, Senegalezen, Peruvianen. En denk ook aan Caïro, Beiroet, Madagaskar, Bangkok, Mexico-stad. Naarmate je op grotere afstand komt van de Atlantische wereld, wordt het erger: de moedeloos stemmende aantallen, de opeengestapelde ellende van mensen zonder papieren, mensen die ontheemd zijn en die geen mooie verhalen te vertellen hebben. Als je stilstaat bij de moslimse vluchtelingen uit India of bij de Haïtianen in Amerika of bij de Palestijnen overal in de Arabische wereld, zijn alleen je subjectieve gevoelens niet meer toereikend, maar moet je je toevlucht nemen tot de abstracties van de wereldpolitiek. Onderhandelingen, nationale bevrijdingsoorlogen, mensen die uit hun huis worden gezet en worden weggedreven en in bussen gestopt, op weg naar enclaves in andere regio’s. Wat doen al dit soort ervaringen met een mens? Het is toch duidelijk dat ze onherstelbaar zijn, bijna met opzet. 

´Nationalisme bevestigt dat iemand een thuis heeft, een thuis dat bestaat uit een gemeenschap met dezelfde taal, dezelfde cultuur en dezelfde gewoontes. Nationalisme houdt daardoor ballingschap op een afstand en wil de ellendige gevolgen ervan voorkomen.´

Dan komen we nu bij het essentiële verband dat bestaat tussen ballingschap en nationalisme. Nationalisme bekrachtigt in zekere zin het gevoel bij een plek of een volk of een erfgoed te horen. Nationalisme bevestigt dat iemand een thuis heeft, een thuis dat bestaat uit een gemeenschap met dezelfde taal, dezelfde cultuur en dezelfde gewoontes. Nationalisme houdt daardoor ballingschap op een afstand en wil de ellendige gevolgen ervan voorkomen. In feite is de wisselwerking tussen nationalisme en ballingschap te vergelijken met de door Hegel geformuleerde dialectische verhouding tussen dienaar en meester: met elkaar in tegenstelling, maar tegelijk elkaar vormend en bezielend. Elk nationalisme komt voort uit een toestand van vervreemding. Neem bijvoorbeeld de worsteling om de Amerikaanse onafhankelijkheid te verwezenlijken, de worsteling om Duitsland te verenigen, of Italië, de worsteling om Algerije te bevrijden – steeds was het het werk van nationale groepen die losgescheurd, zeg maar verbannen waren uit een manier van leven die hun naar hun eigen gevoel rechtmatig toekwam. Maar vervolgens, als het nationalisme eenmaal had gezegevierd, rechtvaardigde het met terugwerkende kracht én voor de toekomst een geschiedenis die een selectief verhaal vertelt: elk nationalisme heeft zijn stichters, zijn fundamentele, quasi-religieuze teksten, zijn retoriek over wie erbij hoort, zijn historische en geografische oriëntatiepunten, zijn officiële helden en vijanden. Dit collectieve ethos vormt wat de Franse socioloog Pierre Bourdieu de habitus heeft genoemd, het samenhangende mengsel van praktijken die de band vormen tussen gewoonten en woonplaats. Als een nationalisme succes heeft, meent het na verloop van tijd dat het zelf de waarheid in pacht heeft en schrijft het leugenachtigheid en minderwaardigheid toe aan buitenstaanders (zoals in de retoriek van de kapitalisten tegenover de communisten, of de Europeanen tegenover de Aziaten). 

Vlak over de grens tussen ‘wij’ en de ‘buitenstaanders’ ligt het gevaarlijke terrein van het ‘er niet bij horen’. Hierheen werden in primitieve tijden volken verbannen en hier zwerven tegenwoordig enorme massa’s mensen rond, als vluchtelingen en ontheemden. 

Nationalisme gaat over groepen. Ballingschap daarentegen betekent eenzaamheid. Een balling staat op een heel heftige manier buiten de groep: hij of zij is niet samen met anderen in de gemeenschappelijke woonplaats en voelt zich daardoor verloren. Maar hoe kan iemand deze eenzaamheid overwinnen zonder te vervallen in ronkende taal over nationale trots, groepssentimenten en collectieve hartstochten? Hoe vinden we het juiste midden tussen de ellende van ballingschap aan de ene kant en de vaak bloeddorstige nationalistische uitspraken aan de andere kant? Wat is er wezenlijk in nationalisme en ballingschap? Of zijn het twee met elkaar strijdige varianten van paranoia? 

Op dit soort vragen zal nooit een volledig antwoord mogelijk zijn. Er is immers steeds de vooronderstelling dat ballingschap en nationalisme neutraal en onafhankelijk van elkaar geanalyseerd zouden kunnen worden. Maar dat is niet mogelijk. Omdat nationalisme en ballingschap beide over alles gaan, van het allercollectiefste sentiment tot de allerindividueelste emotie, kan er nauwelijks een taal worden gevonden die voor beide geschikt is. Het is echter duidelijk dat de publieke en op collectieven betrekking hebbende retoriek van het nationalisme niets zinnigs te zeggen heeft over de echte reden dat een balling zich ellendig voelt. 

Dat komt doordat ballingschap – in tegenstelling tot nationalisme – in wezen een discontinue toestand is. Ballingen zijn afgesneden van hun wortels, hun land en hun verleden. In het algemeen beschikken ze niet over legers of staten, ook al zijn ze er vaak naar op zoek. Ballingen hebben daarom vaak de neiging om hun gebroken levens opnieuw vorm te geven, bijvoorbeeld door deel te willen uitmaken van een triomfantelijke ideologie of een gerehabiliteerd volk. Zonder zo’n triomfantelijke ideologie – die geconstrueerd is om de gebroken geschiedenis van een balling opnieuw vorm te geven – is ballingschap namelijk vrijwel onverdraaglijk en ook vrijwel onmogelijk in de hedendaagse wereld. Kijk maar naar het lot van de joden, de Palestijnen en de Armeniërs. 

Noubar is een alleenstaande Armeniër en een vriend van me. Zijn ouders moesten in 1915 vertrekken uit Oost-Turkije, nadat hun families waren uitgemoord; zijn grootvader van moederskant werd onthoofd. Ze gingen eerst naar Aleppo en daarna naar Caïro. In het midden van de jaren zestig werd het leven in Egypte moeilijk voor niet-Egyptenaren en een internationale hulporganisatie bracht zijn ouders met vier kinderen naar Beiroet. In Beiroet woonden ze korte tijd in een pension en daarna werden ze opeengepakt in twee kamers in een klein huis buiten de stad. In Libanon hadden ze geen geld en waren ze aan het wachten: acht maanden later regelde een hulporganisatie dat ze een vlucht naar Glasgow kregen. Daarvandaan ging de reis naar Gander in Canada en daarna naar New York. Met een Greyhound-bus reden ze van New York naar Seattle. Seattle was de stad die de hulporganisatie voor hun verblijf in Amerika had aangewezen.Toen ik ‘Seattle?’ vroeg, glimlachte Noubar berustend, alsof hij wilde zeggen: liever Seattle dan Armenië – waar hij nooit was geweest – en liever dan Turkije – waar zoveel Armeniërs waren afgeslacht – en liever dan Libanon – waar hij en zijn familie zeker hun levens geriskeerd zouden hebben. Ballingschap is soms beter dan achterblijven of niet weg kunnen komen – soms, maar niet altijd. 

Niets is immers veilig. Ballingschap maakt jaloers. Jouw verworvenheden wil je juist niet met anderen delen. Dit is een van de minst aantrekkelijke kanten van ballingschap: je hebt de neiging om jezelf en je landgenoten een exclusieve plek te geven, je voelt te veel groepssolidariteit en koestert een hartstochtelijke vijandschap tegenover buitenstaanders, zelfs als die in dezelfde moeilijke situatie verkeren als jezelf. Wat is onverzoenlijker dan het conflict tussen de zionistische joden en de Arabische Palestijnen? De Palestijnen hebben het gevoel dat ze tot ballingen zijn gemaakt door het spreekwoordelijke verbannen volk, de joden. Maar de Palestijnen weten ook dat hun gevoel van nationale identiteit is gevoed door hun ballingschap, waar iedereen behalve je bloedverwant als vijand wordt gezien, waar elke sympathisant als agent voor een vijandige mogendheid wordt beschouwd en waar elke afwijking van de binnen de groep voorgeschreven gedragslijn wordt beschouwd als een verschrikkelijke daad van verraad. 

Dat is pas een bijzondere ervaring voor een balling: verbannen te worden door andere ballingen – het proces van ontworteling te moeten ervaren door toedoen van andere ballingen. In de zomer van 1982 vroegen alle Palestijnen zich af, welk onbegrijpelijk motief Israël had om hen weg te drijven uit hun vluchtelingenkampen in Libanon, terwijl ze ook in 1948 al van huis en haard waren verdreven,. De gereconstrueerde joodse collectieve ervaring, zoals die wordt belichaamd door Israël en het hedendaagse zionisme, lijkt niet bereid te zijn te accepteren dat er nog een geschiedenis van verdrijving en verlies bestaat, naast de eigen geschiedenis. Deze onverdraagzaamheid is bovendien voortdurend versterkt door de vijandige opstelling van Israël tegenover het nationalisme van de Palestijnen, die meer dan 46 jaar lang hebben geprobeerd om in ballingschap opnieuw een nationale identiteit op te bouwen. 

De noodzaak om een identiteit op te bouwen uit de discontinue toestand die hoort bij ballingschap is terug te vinden in de vroege gedichten van Mahmoud Darwish, wiens gedichten in wezen een epische poging zijn om de lyriek van het verlies om te zetten in het ng steeds niet verwezenlijkte drama van de terugkeer. Het gevoel dat hij nergens thuis is, schildert hij als volgt in de vorm van een lijst met onvoltooide en onvolledige zaken: 

Maar ik ben de balling. 

Verzegel me met je ogen. 

Neem me mee, waar je ook bent –  

Neem me mee wat je ook bent. 

Geef me mijn gelaatskleur terug 

En mijn lichaamswarmte 

Het licht in mijn hart en mijn ogen, 

Het zout van mijn brood – en mijn ritme 

De smaak van aarde – van mijn vaderland. 

Bescherm me met je ogen. 

Neem me mee als een herinnering aan het oord van verdriet 

Neem me mee als een versregel uit mijn tragedie; 

Neem me mee als een stuk speelgoed, als een baksteen uit het huis 

Zodat onze kinderen zich zullen herinneren dat ze moeten terugkeren. 

De pijn van de balling wordt veroorzaakt doordat hij het contact met de stevigheid en de voldoening van zijn grond heeft verloren: thuiskomen is niet meer mogelijk. 

Het verhaal ‘Amy Foster’ van Joseph Conrad geeft een uiterst genadeloos beeld van ballingschap. Conrad beschouwde zichzelf als een Poolse balling en bijna al zijn werk (en zijn leven) draagt het stempel van de obsessie die een gevoelige balling heeft met zijn eigen lot en met zijn hopeloze pogingen om een bevredigend contact te krijgen met de nieuwe omgeving. In bepaalde opzichten blijft ‘Amy Foster’ beperkt tot de problemen die een balling heeft en het is waarschijnlijk daarom niet een van Conrads bekendste verhalen geworden. Hier volgt als voorbeeld de introductie van de hoofdpersoon, Yanko Goorall, een Oost-Europese boerenzoon, die, onderweg naar Amerika, schipbreuk heeft geleden voor de Engelse kust: 

Het is ongetwijfeld altijd moeilijk voor een mens als hij tot de ontdekking komt dat hij een verdwaalde, hulpeloze, onverstaanbare, mysterieuze vreemdeling is in een of andere onbekende uithoek van de aarde. Maar ik heb het idee dat van alle avonturiers die ooit schipbreuk hebben geleden in een van de woeste streken van de wereld, er niemand is die zo’n tragisch lot heeft ondergaan als de man over wie ik dit verhaal vertel, de alleronschuldigste avonturier die ooit door de zee werd uitgespuugd. 

Yanko is van huis weggegaan omdat het leven er te moeilijk voor hem werd. Hij wil naar Amerika, het land van de beloften, maar hij komt in Engeland terecht. Hij blijft in dat land, waar hij de taal niet kan spreken en waar de mensen bang voor hem zijn en hem niet begrijpen. Alleen Amy Foster, een slovend en onaantrekkelijk boerenmeisje, probeert contact met hem te krijgen. Ze trouwen en krijgen een kind, maar als Yanko ziek wordt, weigert Amy, die zich bang en in de steek gelaten voelt, om hem te verzorgen. Ze gaat weg en neemt hun kind mee. Haar vertrek versnelt Yanko’s ellendige dood, die, net als de dood van verschillende andere hoofdpersonen bij Conrad, wordt beschreven als het resultaat van een verpletterend isolement in combinatie met de onverschilligheid van de wereld. Het lot van Yanko is ‘een rampzalig gevolg van eenzaamheid en wanhoop’. 

´Ballingschap heeft van oorsprong te maken met de eeuwenoude straf van het verbannen. Als een persoon eenmaal verbannen is, heeft hij een buiten de orde vallend en ellendig bestaan en krijgt hij het stigma van buitenstaander.´

De ellende die Yanko meemaakt is aangrijpend. Hij is een vreemdeling die zich voortdurend opgejaagd en eenzaam voelt in een niet-begrijpende samenleving. Maar Conrads eigen ballingschap maakt dat hij de verschillen tussen Yanko en Amy overdrijft. Yanko is licht, levendig en pienter, terwijl Amy zwaar, saai en dom is. Als Yanko sterft lijkt het of Amy’s eerdere vriendelijkheid tegenover hem enkel een val was om hem te vangen en te doden. De dood van Yanko is romantisch: de wereld is hard en onverschillig en niemand begrijpt Yanko, zelfs Amy niet, die als enige contact met hem had. Conrad schiep uit de neurotische angst van de balling een esthetisch principe.

In Conrads universum is niemand in staat tot echt begrip of echte communicatie, maar paradoxaal genoeg verhindert dit niet dat er uitvoerig wordt geprobeerd te communiceren. Alle verhalen van Conrad gaan over eenzame mensen die veel praten (wie van de modernistische schrijvers heeft een grotere woordenrijkdom en maakt meer gebruik van adjectiva dan Conrad?) en die met hun pogingen om indruk te maken op andere mensen hun eerste gevoel van isolement eerder versterken dan verminderen. Elke balling bij Conrad is ertoe veroordeeld zich eindeloos en angstig voor te stellen dat hij eenzaam zal sterven, gadegeslagen door ongeïnteresseerde, niet-communicerende ogen. 

Ballingen bezien niet-ballingen met een gevoel van wrok. Het voelt alsof de niet-ballingen thuishoren in hun omgeving, terwijl een balling nooit op zijn plaats is. Afgunstig vraagt de balling zich af hoe het is om ergens geboren te zijn en daar te blijven en daar te leven, en om te weten dat je erbij hoort – min of meer voor altijd. 

De term balling is weliswaar van toepassing op iedereen die wordt verhinderd om naar huis terug te keren, maar het is toch mogelijk om verschillende soorten ballingen te onderscheiden, namelijk ballingen in eigenlijke zin, vluchtelingen, uitgewekenen en emigranten. Ballingschap heeft van oorsprong te maken met de eeuwenoude straf van het verbannen. Als een persoon eenmaal verbannen is, heeft hij een buiten de orde vallend en ellendig bestaan en krijgt hij het stigma van buitenstaander. De term ‘vluchteling’ heeft meer een politieke lading en suggereert grote massa’s onschuldige en verwarde mensen die dringend internationale hulp nodig hebben, terwijl het woord ‘balling’ naar mijn gevoel ook de lading heeft van eenzaamheid en spiritualiteit. 

Uitgewekenen kiezen er vrijwillig voor om in een ander land te leven en ze doen dat gewoonlijk om persoonlijke of maatschappelijke redenen. Hemingway en Scott Fitzgerald waren niet gedwongen om in Frankrijk te leven. Uitgewekenen hebben misschien te lijden onder de eenzaamheid en vervreemding die ook bij ballingschap horen, maar ze hebben geen last van de bijbehorende strikte verboden. Emigranten hebben een tweeslachtige status. Letterlijk is een emigrant iemand die naar een ander land emigreert. Dat kan zeker uit vrije wil gebeuren. Koloniale bestuursambtenaren, missionarissen, technische deskundigen, huurlingen en uitgeleende militaire adviseurs leven in zekere zin in ballingschap, maar ze zijn niet verbannen uit hun moederland. Blanke kolonisten in Afrika, delen van Azië en Australië zijn misschien ooit als ballingen gekomen, maar als pioniers en natiebouwers zijn ze die aanduiding kwijtgeraakt. 

Een groot deel van het leven van een balling bestaat uit het vinden van een compensatie voor het verwarrende verlies dat hij heeft geleden. Dat doet hij bijvoorbeeld door een nieuwe wereld te scheppen waarin hij zelf de baas kan zijn. Het is niet verrassend dat zoveel ballingen zich uiten als romanschrijver, schaakspeler, politieke activist of intellectueel. Voor dit soort activiteiten zijn maar weinig materiële zaken nodig, maar wel beweeglijkheid en talent. De nieuwe wereld waarin een balling terechtkomt is vanzelfsprekend onnatuurlijk en de onwerkelijkheid ervan lijkt op die van romans. Georg Lukács beargumenteerde in zijn Theory of the Novel (‘theorie van de roman’) heel overtuigend dat de roman – een literaire vorm die is geschapen uit de onwerkelijkheid van ambitie en fantasie – bij uitstek de vorm is van, in zijn woorden, ‘transcendental homelessness’ [noot vertaler: de transcendentale – dat is: de voor de onderzoeker a priori kenbare – thuisloosheid van het fundament van de artistieke schepping]. Volgens Lukács kwamen de klassieke heldendichten – in tegenstelling tot de roman – voort uit gevestigde culturen die gekenmerkt werden door duidelijke waarden, stabiele identiteiten en levens die onveranderd bleven. De roman daarentegen zou volgens hem gebaseerd zijn op precies tegengestelde ervaringen, namelijk die van een veranderende samenleving, waarin een rondtrekkende en misdeelde held of heldin uit de gegoede burgerij een nieuwe wereld probeert op te bouwen, die enigszins lijkt op de oude wereld die voorgoed is achtergelaten. In een heldendicht is er geen andere wereld: deze wereld volstaat. Odysseus keert terug naar Ithaca na jaren rondgezworven te hebben en Achilles moet sterven omdat hij niet aan zijn lot kan ontsnappen. De roman bestaat echter, omdat er andere werelden zouden kunnen bestaan, als alternatieven voor bourgeoisfilosofen, zwervers en ballingen. 

´Voor een balling vormt zijn anderszijn een wapen dat hij kan gebruiken om zijn recht te beschermen dat hij er niet bij wil horen. ´

Ballingen zijn – hoe goed het hun misschien ook vergaat – altijd zonderlingen, die hun anderszijn als een soort verweesdheid ervaren, zelfs al profiteren ze er soms van. Iedereen die echt thuisloos is, beschouwt de hedendaagse gewoonte om overal vervreemding te zien, als modieuze aanstellerij. Voor een balling vormt zijn anderszijn een wapen dat hij kan gebruiken om zijn recht te beschermen dat hij er niet bij wil horen. 

Dat uit zich vaak in heftige en niet te ontkennen onverzoenlijkheid. Eigenzinnigheid, overdrijving en effectbejag kenmerken de stijl waarmee een balling de wereld ervan wil overtuigen dat zijn gezichtspunt geaccepteerd moet worden. En tegelijk maakt hij het voor de wereld bijna onmogelijk om het te accepteren, omdat hij eigenlijk niet wil dat het geaccepteerd wordt – het is immers zijn gezichtspunt. Evenwichtigheid en kalmte associeer je zeker niet met het werk van ballingen. Kunstenaars in ballingschap zijn beslist onaangename mensen en hun botheid dringt – bijna onopgemerkt – zelfs hun meest verheven werken binnen. Dante laat in zijn La Divina Commedia een visie zien die bijna ongeëvenaard is in universaliteit en gedetailleerdheid, maar zelfs de gelukzalige vrede die in het Paradiso heerst, toont sporen van de wraakzucht en strengheid uit het Inferno. Wie anders dan een balling als Dante, die verbannen was uit Florence, zou de eeuwigheid beschrijven als een plek waar oude rekeningen worden vereffend? 

James Joyce ging vrijwillig in ballingschap, en wel om zijn artistieke roeping kracht bij te zetten. Richard Ellmann heeft in zijn biografie van Joyce aangetoond dat deze op een griezelig doeltreffende manier een ruzie met Ierland forceerde en in stand hield, met als doel in conflict te blijven met alles wat vertrouwd was. Ellmann zegt: ‘telkens als zijn relatie met zijn geboorteland het risico liep te verbeteren, zorgde [Joyce] ervoor dat zich een nieuw incident voordeed om daardoor zijn onverzoenlijkheid te versterken en de juistheid van zijn vrijwillige ballingschap te bevestigen.’ De romans en verhalen van Joyce gaan over wat hij ooit zelf in een brief beschreef als: hoe het is om ‘alleen en zonder vrienden’ te zijn. En hoewel het niet vaak voorkomt dat iemand ballingschap uitkiest als manier van leven, begreep Joyce uitstekend de beproevingen die erbij hoorden. 

Het feit dat Joyce geld verdiende met zijn zelfgekozen ballingschap legt echter een essentiële vraag bloot: is ballingschap zo extreem en privé dat het niet mogelijk is er profijtelijk gebruik van te maken zonder afbreuk te doen aan de ernst ervan? Hoe is het mogelijk dat ballingschapsliteratuur naast avonturenromans, pedagogische romans en reisliteratuur een plaats heeft gevonden als topos van de menselijke ervaring? Gaat het in die literatuur over dezelfde soort ballingschap als waar Yanko Goorall letterlijk van doodging en die de geldverslindende en vaak ontmenselijkende relatie tussen 20ste-eeuwse ballingschap en nationalisme heeft voortgebracht? Of gaat het over een minder kwaadaardige variant ervan? 

Veel hedendaagse belangstelling voor ballingschap komt voort uit het nogal kleurloze idee dat niet-ballingen kunnen leren van ballingschap. Ik moet toegeven dat dit idee een kern van waarheid bevat. Evenals middeleeuwse rondtrekkende geleerden of ontwikkelde Griekse slaven in het Romeinse Rijk kunnen ballingen – tenminste, als ze talentvol zijn – een heilzame werking hebben op hun omgeving. En vanzelfsprekend denken ‘wij’ in de eerste plaats aan dit vormende aspect van ‘hun’ aanwezigheid in ons midden, en niet aan hun ellende of hun eisen. Maar in het somber stemmende licht van de hedendaagse massamigraties dwingen individuele ballingen ons om stil te staan bij wat het tragische lot is van iemand die thuisloos is in een harteloze wereld. 

Een generatie geleden verwoordde Simone Weil het probleem van de ballingschap zo beknopt als maar mogelijk is: ‘geworteld te willen zijn is misschien de belangrijkste en tegelijk de minst erkende behoefte van de menselijke ziel’. Maar ze begreep ook dat de meeste remedies die in deze eeuw van wereldoorlogen, deportaties en volkerenmoord worden toegepast om ontworteling tegen te gaan, bijna net zo gevaarlijk zijn als de kwaal. De staat – of, beter gezegd, etatisme – biedt beslist een van de meest verraderlijke remedies, omdat aanbidding van de staat gemakkelijk de plaats kan innemen van alle andere menselijke relaties. 

Simone Weil confronteert ons met het hele complex van spanningen en beperkingen dat de kern vormt van de problematische situatie waarin een balling zich bevindt en die, zoals ik heb gesuggereerd, bijna een hedendaagse variant is van de klassieke tragedie. Het feit dat een balling geïsoleerd en ontheemd is, kan leiden tot een soort narcissistisch masochisme waardoor hij weigert in te gaan op pogingen om zijn lot te verbeteren, om hem in te passen in de nieuwe cultuur en om een gemeenschapsgevoel te creëren. In dit soort extreme gevallen kan een balling een afgod maken van zijn ballingschap, met als gevolg dat hij zich verre houdt van betrokkenheid bij de nieuwe cultuur. Als je leeft alsof alles om je heen maar tijdelijk en misschien zelfs zonder betekenis is, bestaat er een grote kans dat je cynisch en ongeïnteresseerd wordt. Gewoner is de druk op een balling om deel te nemen – aan een partij, een nationale beweging of de staat. Ballingen krijgen een nieuwe verzameling connecties aangeboden en ontwikkelen nieuwe loyaliteiten. Maar er kan dan ook een verlies optreden – van kritisch perspectief, van intellectueel voorbehoud, van morele moed. 

We moeten trouwens ook erkennen dat het defensieve nationalisme dat ballingen soms ten toon kunnen spreiden, niet enkel minder aantrekkelijke manieren om voor zichzelf op te komen met zich mee hoeft te brengen, maar ook kan aanzetten tot een sterker zelfbewustzijn. Projecten om uit ballingschap een natie te reconstrueren omvatten (en dat geldt in deze eeuw zowel voor joden als voor Palestijnen) onder meer: het creëren van een nationale geschiedenis, het doen herleven van een oude taal, de oprichting van nationale instituten als bibliotheken en universiteiten. En hoewel deze instituten soms een pijnlijk soort etnocentrisme propageren, zorgen ze er ook voor dat er zelfonderzoek wordt gedaan dat verder gaat dan simpele kwesties als ‘etniciteit’. Iemand kan bijvoorbeeld proberen te begrijpen waarom de geschiedenissen van de Palestijnen en de joden bepaalde vaste patronen laten zien en waarom een bepaald ethos in ballingschap blijft voortbestaan, ondanks onderdrukking en de dreiging uitgeroeid te worden. 

Ballingschap is voor mij daarom niet een voorrecht, maar een alternatief voor de massa-instituties die het moderne leven beheersen. Ballingschap is tenslotte niet iets wat je kunt kiezen. Het overkomt je of je bent erin geboren. Op voorwaarde dat de balling weigert om aan de zijlijn zielig te gaan zitten doen, kan er echter wel het een en ander worden geleerd: de balling kan een zorgvuldige (en niet toegeeflijke of juist zeurderige) subjectiviteit tot ontwikkeling brengen. 

Een van de beste voorbeelden van zo’n zorgvuldige subjectiviteit treffen we aan in het werk van Theodor Adorno, de Duits-joodse filosoof en criticus. Adorno’s meesterwerk Minima Moralia is een autobiografie die hij schreef toen hij in ballingschap was. De ondertitel is Reflexionen aus dem beschädigten Leben (‘bespiegelingen uit een beschadigd leven’). Sterk gekant als Adorno was tegen de – in zijn woorden – ‘bestuurde’ wereld, was hij van mening dat het hele leven werd ‘ingeblikt’ in kant en klare vormen, in geprefabriceerde ‘huizen’. Hij beargumenteerde dat alles wat iemand zegt of denkt en ook elk object dat iemand bezit, uiteindelijk slechts koopwaar is. Taal is niet meer dan jargon en voorwerpen zijn te koop. Weigeren mee te doen aan deze stand van zaken is de intellectuele opdracht van een balling. 

Adorno’s bespiegelingen zijn doortrokken van zijn geloof dat het enige huis dat tegenwoordig echt beschikbaar is – hoe breekbaar en kwetsbaar het ook is – wordt gevonden in de literatuur. Elders ‘is het huis verleden tijd. De bombardementen op de Europese steden en de concentratiekampen waren slechts voorboden van wat de immanente ontwikkeling van de technologie onvermijdelijk voorhad met het lot van de huizen. Het enige waarvoor een huis tegenwoordig nog geschikt is, is om als een leeg conservenblikje te worden weggegooid.’ Met ernstige ironie zegt Adorno in het kort: ‘het is ethisch om je niet thuis te voelen in je huis. 

Als we Adorno’s ideeën volgen, gaan we op een afstand staan van het concept ‘huis’ en kijken ernaar met de afstandelijkheid van een balling. Het is namelijk waardevol om de verschillen te zien tussen enerzijds concepten en ideeën en anderzijds wat die feitelijk produceren. We beschouwen begrippen als ‘huis’ en ‘taal’ gemakkelijk als vanzelfsprekend; we denken er niet over na en de onderliggende aannames worden dan voor ons dogma en orthodoxie.  

Een balling weet dat een ‘huis’ in een seculiere en door het toeval bepaalde wereld altijd provisorisch is. Grenzen en barrières, die ons veilig binnen een vertrouwd gebied binnensluiten, kunnen ook veranderen in gevangenissen en worden vaak zonder reden of noodzaak verdedigd. Ballingen overschrijden grenzen en doorbreken barrières tussen ideeën en ervaringen. 

Hugo van Sint-Victor, een 12de-eeuwse monnik uit Saksen, heeft de volgende fascinerend mooie woorden geschreven: 

Het is daarom een bron van grote deugd voor de ervaren geest als hij, beetje voor beetje, eerst leert om onzichtbare en vergankelijke zaken anders te gaan bezien, zodat hij vervolgens in staat zal zijn om ze geheel achter zich te laten. De mens die zijn geboorteland zoet vindt, is nog maar een kwetsbare beginneling; de mens voor wie elke grond gelijk is aan zijn geboortegrond, is al sterk; maar de mens voor wie de hele wereld als een vreemd land is, is volmaakt. De kwetsbare ziel heeft zijn liefde gericht op één plaats in de wereld; de sterke mens heeft zijn liefde over alle plaatsen uitgebreid; de volmaakte mens heeft zijn liefde uitgedoofd. 

De belangrijke 20ste-eeuwse literatuurwetenschapper Erich Auerbach, die de oorlogsjaren als balling in Turkije doorbracht, heeft deze passage geciteerd als een model voor iedereen die nationale of regionale grenzen wil overstijgen. Alleen door een dergelijke houding aan te nemen kan een historicus een eerste stap maken om de menselijke ervaringen en de geschreven verslagen daarvan in al hun verscheidenheid en eigenheid te begrijpen. Anders zal hij of zij zich meer laten leiden door vooroordelen dan door de vrijheid die kennis met zich meebrengt. Maar let er wel op dat Hugo tweemaal vermeldt dat de ‘sterke’ of ‘volmaakte’ mens slechts onthechtheid kan bereiken door zich door zijn gehechtheden heen te werken, en niet door ze te verwerpen. Ballingschap berust op het bestaan van, de liefde voor en de band met iemands geboorteplaats; de essentie van ballingschap is niet dat ‘thuis’ en de liefde voor ‘thuis’ zijn verloren, maar dat het bestaan van het ‘thuis’ en de liefde ervoor met zich meebrengen dat beide verloren kunnen gaan 

Doe eens alsof uw ervaringen op het punt stonden te verdwijnen. Wat houdt ze vast in de werkelijkheid? Wat zou u ervan willen bewaren? Wat zou u opgeven? Alleen iemand die onthechtheid heeft bereikt, alleen iemand wiens geboorteland ‘zoet’ is, maar die in omstandigheden leeft die het onmogelijk maken om die zoetheid terug te vinden, kan deze vragen beantwoorden. (Zo’n persoon zou het overigens ook onmogelijk vinden om voldoening te vinden in de substituten die worden geleverd door illusies en dogma’s.) 

Op het eerste gezicht lijkt dit een recept voor een absoluut sombere levensopvatting en daarmee een veroordeling van elk enthousiasme. Maar zo hoeft het niet te zijn. Het is misschien vreemd om te zeggen dat ballingschap positieve kanten kan hebben, maar over enkele van de gevolgen ervan is toch iets positiefs te zeggen. Als je ‘de hele wereld als een vreemd land ziet’, ben je in staat tot een originele zienswijze. De meeste mensen zijn zich voornamelijk bewust van één cultuur, één omgeving en één thuis. Ballingen hebben geleerd dat er daar meer van zijn en deze meervoudige zienswijze doet een bewustzijn ontstaan van gelijktijdige dimensies, een bewustzijn dat – om een muziekterm te gebruiken – meerstemmig is. 

Een balling ziet leefgewoonten en praktijken in de nieuwe omgeving onvermijdelijk tegen de achtergrond van zijn herinneringen aan deze zaken in zijn oude omgeving. Daardoor zijn de nieuwe en de oude omgeving allebei levend en actueel en als in een meerstemmige melodie met elkaar verweven. Een balling schept hier beslist genoegen in, vooral als hij zich bewust is van andere meerstemmigheden, waardoor dogmatische oordelen worden voorkomen en sympathie wordt gewekt. Ook kan een balling het gevoel hebben iets gepresteerd te hebben als hij doet alsof hij zich thuis voelt waar hij ook is. 

Dat is echter een riskante bezigheid. Doen alsof is zowel vermoeiend als zenuwslopend. Ballingschap kan nooit een voldoeninggevende, vreedzame of veilige toestand zijn. Ballingschap is, om de woorden van Wallace Stevens te gebruiken, ‘een geest van winter’, waarin het pathos van de zomer en de herfst en de belofte van de lente nabij, maar tegelijk onbereikbaar zijn. Misschien betekent dit, dat een leven in ballingschap een andere kalender volgt en minder aan seizoenen en regelmaat is gebonden dan het leven thuis. Ballingschap is een leven dat geleid wordt buiten de normale orde. Het is nomadisch, zonder vast centrum, meerstemmig; maar zodra je eraan gewend bent, barst de verwarrende kracht ervan opnieuw los. 

Vertaling: Johan de Bakker

Dit artikel van Edward Said is eerder verschijnenen in Reflections on Exile and other Essays, Harvard University Press, 2000

This image has an empty alt attribute; its file name is donate-003-620x129.jpg
Eutopia is a Multimedia Magazine of Ideas. Eutopia is an independent nonprofit organization. Our mission is simple: to increase the level of public discourse about the politics, policy, and ideas that define our times.
Your contribution directly funds the investigative journalism, essays, comments, and opinions on our website and our multimedia event. The Eutopia website is freely accessible to have the broadest possible impact all over the world.
Most importantly, the website allows our editors the freedom to go beyond the types and hysteria that are so common in the media today, focusing instead on ideas that matter.
Stichting Eutopia
ING Bank:
IBAN: NL44INGB0009596990
BIC: INGBNL2A
chamber of commerce (KvK): 34187811
P.O. Box 3856
1001 AR Amsterdam Netherlands
[email protected]