🇳🇱 NederlandsDecolonize Your MindFood for thoughtMiddle East

De Arabische Lente. Het einde van de postkolonialiteit

By Wednesday 5 May 2021 No Comments

Hamid Dabashi (Eutopia archief 2012)

Vrienden

Het oude woord is dood.

De oude boeken zijn dood.…

We willen een generatie van reuzen.

Arabische kinderen,

Maïskolven van de toekomst,

Jullie zullen onze ketens breken,

Dood de opium in onze hoofden,

Dood de illusies.

Nizar Qabbani (1923-1998)

‘Het verheugt me dat je vastberaden bent en je aandacht hebt verlegd van terugblikken op het verleden naar een nieuw bewustzijn.’ De jonge Karl Marx (1818-1883) was zesentwintig jaar oud toen hij aldus zijn korte lofrede, getiteld ‘Rücksichtlosen Kritik alles Bestehenden’ (1844), begon. Het ging in feite om een korte brief aan Arnold Ruge, zijn mederedacteur van het pas opgerichte tijdschrift Deutsch-Französische Jahrbücher. Toen Marx deze brief schreef, was hij zich sterk bewust van een nieuw historisch besef dat zich aandiende en dat nodig was om de wereld te begrijpen die voor de ogen van de jonge revolutionair gestalte kreeg. In menig opzicht was de opbouwende brief een voorbode van de Europese revoluties van 1848, die ook wel bekend staan als ‘lente der naties’ of ‘lentetijd der volkeren’, de euforische opstanden die Marx ertoe zouden aanzetten om, samen met Friedrich Engels, het Communistisch Manifest (1848) te schrijven, zo’n drie jaar voordat er naar zijn mening verraad was gepleegd aan de revoluties en hij De achttiende brumaire van Louis Bonaparte (1851-52) schreef. Nu was de jonge Marx echter nog opgetogen, profetisch, vastberaden en vol vuur. Hij was in menig opzicht getuige van een Europese lente, net als wij vandaag van de Arabische Lente getuige zijn. Hij schreef over Parijs als ‘de nieuwe hoofdstad van de nieuwe wereld’, zoals wij dat vandaag over Caïro doen. Het woord ‘wereld’ of ‘nieuwe wereld’ komt in zijn brief herhaaldelijk voor. Marx wist dat hij op de drempel naar een nieuwe wereld stond. Vanuit een visionair determinisme verklaarde hij: ‘Wat noodzakelijk is zal zichzelf regelen […] Ik twijfel er dan ook niet aan dat alle obstakels […] uit de weg zullen worden geruimd.’ Hij voorzag niet slechts de naderende revoluties, maar ook de contrarevolutionaire krachten die zouden proberen om ze te ondermijnen – zoals wij dat ook vandaag kunnen zien, van Saoedi-Arabië en Iran tot de Verenigde Staten, de Europese Unie en Israël.

We moeten hier onze historische kennis even loslaten om te kunnen delen in het enthousiasme van de jonge Marx, en om de standvastigheid van zijn visie, die niet van vooraf bepaalde dogma’s of ideologie uitging, te kunnen navoelen. ‘Daarom ben ik er niet voor om met een dogmatisch vaandel te gaan zwaaien’, vertelde hij zijn mederedacteur. ‘Integendeel, we moeten de dogmatici helpen om de betekenis van hun positie voor henzelf te verhelderen.’ Hij wist dat er iets in de lucht hing, en daarom verzekerde hij zijn collega dat ‘we de wereld niet als doctrinaire denkers met een nieuw beginsel zullen confronteren: “Hier is de waarheid, buig er maar voor!”.’ Nee, dat zou niet werken; er was behoefte aan iets anders: ‘We ontwikkelen nieuwe beginselen voor de wereld uit zijn eigen beginselen. We zeggen niet tegen de wereld: “Hou op met vechten; jullie strijd heeft geen enkel belang. We willen jullie de ware slagzin van de strijd toeschreeuwen”.’ Niets van dat alles zou werken. Hij was goed op de hoogte en hij luisterde – naar het Tahrirplein van zijn tijd. Er was iets gaande dat veel verder ging: ‘We tonen de wereld alleen’, verzekerde hij zijn kameraad, ‘waar men voor vecht, en bewustzijn is iets wat de wereld zich hoe dan ook moet eigen maken.’ Waarop hij de volgende conclusie trok: ‘Ons motto moet dan ook luiden: hervorming van bewustzijn, niet door dogma’s maar door analyse van het mystieke bewustzijn, het bewustzijn dat onhelder is voor zichzelf, of het nu in godsdienstige of politieke vormen verschijnt.’ Ten aanzien van dit project, zo beloofde Marx, ‘zal men inzien dat de wereld lang heeft gedroomd van iets wat men pas kan verwerven als men er zich bewust van wordt.’ En in een bij Marx zeldzaam geval van Europees christelijk denken: ‘Om vergiffenis voor haar zonden te krijgen, hoeft de mensheid ze alleen maar aan te zien voor wat ze werkelijk zijn.’[1]

Al kan de geschiedenis zich herhalen, zoals Marx ooit lichtzinnig neerschreef (één keer als tragedie, één keer als farce), de wereld zal dat niet doen. De wereld blijft ontdekken, zichzelf uitvinden, zichzelf overwinnen. In de Arabische Lente is de wereld opnieuw zwanger van betere en hoopvollere versies van zichzelf. De steeds grotere transnationale opstanden, van Marokko tot Iran en van Syrië tot Jemen, hebben de wereld op zijn kop gezet. De taak waar wij nu voor staan is om scherp te doorzien hoe op dit ogenblik, onder de dwingende invloed van historische omstandigheden, ons wereldbesef radicaal verandert. De wereld die we tot dusver hebben gekend als ‘het Midden-Oosten’, ‘Noord-Afrika’ of ‘de Arabische en islamitische wereld’ – concepten die allemaal intrinsiek deel uitmaken van de overgeërfde koloniale geografie – is momenteel onderhevig aan voortdurende verandering. We zijn nu terechtgekomen in de fase waarin we moeten bepalen hoe, in welke specifieke zin, de wereld boven zichzelf uitstijgt en het valse bewustzijn overwint waarin de wereld koloniaal werd opgevat en postkoloniaal werd vastgelegd.

Om te begrijpen wat er in Noord-Afrika en het Midden-Oosten gebeurt, hebben we behoefte aan nieuwe metaforen. We moeten zelfs het woord ‘revolutie’ – begrepen in de zin van Karl Marx tot Hannah Arendt – opnieuw duiden. Zo’n nieuwe taal van de revolutie zal generaties lang bepalend zijn voor de impact van de ‘Arabische Lente’ op de nationale en internationale politiek. Deze opstanden gaan nu al verder dan ras en godsdienst, sektes en ideologieën, een pro-westerse of anti-westerse houding. Als begrip heeft ‘het Westen’ minder betekenis dan ooit – het is zijn invloed kwijt, en daarmee verdwijnt ook de notie en de conditie die we wel hebben aangeduid als postkolonialiteit. Het Oosten, het Westen, het oriëntaalse, het koloniale, het postkoloniale – ze bestaan niet meer. Wat zich momenteel ontvouwt in wat we lang het ‘Midden-Oosten’ (en verder) hebben genoemd, markeert het einde van de postkoloniale ideologische formaties. Dit is dan ook de centrale stelling in de hier geboden beschouwing over de Arabische Lente. Het postkoloniale heeft het koloniale niet overwonnen, maar juist versterkt door de ontkenning ervan. De Arabische Lente heeft echter beide overwonnen. De Arabieren noemen het drama van dit vertraagde verzet nu hun lente. Ik zal deze ontwikkeling aangrijpen om te betogen dat we de fase hebben bereikt van het einde van de postkolonialiteit, dat we verlost zijn van een historisch trauma dat in feite steeds ernstiger werd.

Uit de drie termen die rondgaan om aan te duiden waarvan we getuige zijn sinds het begin van 2011 – ‘Arabische revoluties’, ‘Arabisch Ontwaken’ en ‘Arabische Lente’ – kies ik hier voor ‘Arabische Lente’. Dit begrip verwijst immers in feitelijke zin naar het seizoen van het begin ervan, en in overdrachtelijke zin naar het seizoen van hoop, vertrouwen, vruchtbaarheid en wedergeboorte. Later, toen de crisis in de eurozone en de groei van de Amerikaanse Occupy Wall Street beweging wel werden aangeduid als respectievelijk ‘Europese zomer’ en ‘Amerikaanse herfst’, begreep de wereld wel dat men in een winter van onbehagen was aanbeland. Ik koester hier geen metaforen om vooruit te lopen op historische omwentelingen, maar om de plotselinge opleving van onze hoop op een betere wereld te duiden voor het nageslacht.

            De transformatie van bewustzijn, die niet door middel van dogma of geweld afgedwongen is, markeert het begin van nieuwe werelden – niet door te verlangen naar het niet bestaande, maar door te zien wat zich ontvouwt. Terwijl ik dit opschrijf, scheppen de Arabische revoluties, ieder in een eigen tempo, een nieuwe geografie van bevrijding, die niet langer uitgaat van koloniale of postkoloniale structuren van overheersing. Deze herstructurering wijst op een veel radicalere emancipatie, niet alleen in de betreffende samenlevingen, maar ook in de omringende landen, en op een dynamiek met een open einde. Deze permanente revolutionaire stemming heeft reeds op verrassende wijze het nationale met het transnationale verbonden – een proces dat nog volop in ontwikkeling is – en leidt tot een aangepaste geopolitiek van de hoop. Dat de Arabische revoluties onze mentale geografie veranderen, wordt al duidelijk in de interactie tussen de zuidelijke en noordelijke kustregio’s van de Middellandse Zee met het oog op vormen van protest. Zo horen we de weerklank van het Tahrirplein in het verzet onder jongeren van Griekenland tot Spanje, maar ook in de Amerikaanse Occupy Wall Street-beweging en bij Aung San Suu Kyi, die zelf haar strijd voor democratie in Birma met de Arabische Lente heeft vergeleken. Deze revoluties worden niet gedreven door een politiek die een kopie is van die van ‘het Westen’; veeleer overstijgen ze die politiek, en daarom zijn ze conceptueel even verontrustend voor de bestaande politieke orde als voor het régime du savoir op wereldschaal. De aarde beeft onder de voeten van een wereld die de zelfbenoemde supermachten als de hunne zagen. In deze variaties op het thema van vertraagd verzet staat de gedachte centraal dat de revoluties niet alleen een afwijzing zijn van de koloniale onderdrukking die men heeft geërfd; ze zijn ook, en zelfs nog meer, een afwijzing en een afscheid van de postkoloniale ideologieën die in islamistische, nationalistische of socialistische metaverhalen zijn gepresenteerd – en uitgehold – als de antithese ervan.

Het mystieke bewustzijn dat onze wereld heeft geërfd is gebouwd op de binaire tegenstelling van ‘het Westen en de rest’: het schadelijkste waanidee van de Europese koloniale landkaart van de wereld, met daarbinnen ‘de islam versus het Westen’ als meest afgetekende grens. Het is deze illusie die momenteel recht voor onze ogen in duigen valt. Maar dat is niet alles: de uitdaging die deze revoluties vormen voor groeperingen binnen de islam – raciaal (Arabieren, Turken, Iraniërs, enz.), etnisch (Koerden, Baluchi’s, enz.) of sektarisch (vooral soennieten en sjiieten) – heeft ze zowel in beroering gebracht als (dientengevolge) in opspraak doen raken. Deze revoluties zijn collectief gericht op het overwinnen van de oude orde. Ze vormen nieuwe identiteiten, smeden nieuwe allianties, zowel binnen als buiten de tegenstelling ‘islam versus het Westen’ – en daarbij laten ze ook voor eens en altijd de diepe koloniale kloof (in materieel als moreel opzicht) achter zich. De dynamiek die zich momenteel ontvouwt tussen het nationale en het transnationale zal daarbij alle andere tegenstellingen opheffen. De ontstane synergie schept een nieuw kader voor de mensheid die zo door deze revoluties zijn omarmd en empowerd. Deze dynamiek wordt momenteel overigens door contrarevolutionaire krachten, die zich nu volop laten gelden en die veel te verliezen hebben, in toom gehouden.

De wereld, en niet alleen ‘de moslimwereld’, heeft lange tijd gedroomd van deze opstanden. Minstens sinds de Franse Revolutie van 1789, de Europese revoluties van 1848, de Russische Revolutie van 1917, en sinds de Britten in 1948 hun boeltje pakten en India verlieten, de Fransen weg zijn uit Algerije en de Italianen uit Libië – sinds al die momenten heeft de wereld van de Arabische Lente gedroomd. Vanaf de tijd dat de Europese vlaggen een voor een uit de koloniale wereld verdwenen, terwijl in de postkoloniale wereld nieuwe werden gehesen, heeft de wereld gedroomd van de slagzin die nu in de hele Arabische wereld weerklnkt: Huriyyah, Adalah Ijtima’iyah, Karamah – vrijheid, sociale rechtvaardigheid, waardigheid.

Om het pad te effenen voor de open en vrije ontwikkeling van deze opstanden heeft de openbare ruimte zich in toenemende mate uitgebreid, en de politieke context voor zo’n verdere ontwikkeling wordt nu aangepast en uitgewerkt. Maar de façade van eenheid tussen sociale klassen en verschillende politieke tendensen die de opstand vanaf het begin kenmerkten, vertoont scheuren en dat zal ook zo blijven. Deze scheuren zullen de publieke ruimte echter verder doen uitdijen in plaats van verkleinen. De maatschappelijke expansie van het politieke fundament zal niet langs ideologische lijnen plaatsvinden. In een wereld voorbij het christelijke dogma worden mensen niet in een staat van zonde geboren, om die zonder vervolgens in een gemeenschappelijke verklaring weer te vergeven. Omdat er geen erfzonde is, betstaat er ook geen ultieme vergeving – en derhalve ook geen grote illusie, geen metaverhaal van emancipatie. De idealen blijven open en groots, zoals het ook hoort, maar het opeisen van hun verwezenlijking vergt nauwgezet en onverdroten arbeid door verbanden van vrijwilligers buiten het bereik van de staat, zoals vakbonden, de vrouwenbeweging en studentenbonden. Door een sociaal netwerk rond het geatomiseerde individu te vormen, beschermen zij het en maken zij het mogelijk om de immer toenemende macht van de staat-in-wording te weerstaan.

Het schrikbeeld van die staat-in-wording zal het democratische gehalte van deze revolutionaire opstanden nog lang tarten, en wel om een eenvoudige reden. De wereld die we hebben geërfd is met een woord van Marx ‘misleid’ door het krachtveld van de macht, dat de wereld zowel bij elkaar heeft gehouden als vervormd. Het bestrijden van de militaire en economische macht van de contrarevolutionairen gaat gepaard met de ontraadseling van dat getransformeerde bewustzijn die die omkomende wereld zowel belooft als doet ontstaan. Het opstandige koloniale subject dat de begoocheling van de postkoloniale staat achter zich heeft gelaten, werd gevormd, gedwongen en ingekaderd als object van Europese imperialistische overheersing. Deze overheersing kreeg gestalte in uiteenlopende regeringsvormen, die zich uitstrekten van het hart van ‘het Westen’ tot aan de randen van ‘de rest’. Europa koloniseerde alle uithoeken van de Arabische en islamitische wereld volgens hetzelfde model van de macht als waarmee het zelf werd gekoloniseerd door de zelfverheerlijkende logica van het kapitaal, en door door deel te nemen aan de productie van dat aanbeden kapitaal raakte Europa van zichzelf vervreemd, terwijl zij op haar beurt die vervreemding aan de koloniale wereld opdrong. Het postkolonialisme was instrumenteel in het opnieuw conceptualiseren van het kolonialisme als iets anders dan het misbruik van arbeid door kapitaal met een hoofdletter. Dat is het niet, en dat is het nooit geweest.

Het postkoloniale subject, dat slechts een belichaming is van het koloniale subject plus de illusie van emancipatie, kwam aldus terecht in het krachtveld van precies diezelfde koloniale geschiedenis waarbij alles opnieuw draaide om ideologische zekerheid. Gedurende meer dan tweehonderd jaar – de negentiende en twintigste eeuw – bracht het kolonialisme postkoloniale ideologische formaties voort: socialisme, nationalisme, nativisme (islamisme). Het baarde het ene metaverhaal na het andere, schijnbaar steeds om de eerdere gevolgen te bestrijden, terwijl die in feite werden omarmd en verergerd. Toen deze postkoloniale ideologische formaties zichzelf epistemologisch hadden uitgeput, verplaatste de bemoeienis om de positie van ‘subalterniteit’ (het oorspronkelijke concept van Gramsci, maar dan gemystificeerd) zich van Zuid-Azië naar Noord-Amerikaanse universiteiten, waarna die positie politiek werd geneutraliseerd om te verworden tot een literaire stijlfiguur van de ‘inheemse informant’. Het kolonialisme en de postkolonialiteit spanden op deze manier samen om de Arabier en de moslim (als ultieme en absolute ander) buiten de veralgemeniserende tropen van het Europese denken te plaatsen, en de ‘niet-westerling’ (zoals deze werd gelabeld) bevond zich dan ook nooit in een positie van complete onderwerping, noch van volledige handelingsautonomie. ‘Ik ben een Europakenner,’ haastte zich de postkoloniale theoreticus van ‘de vakgroep Engels/Vergelijkende Literatuurwetenschap’ te verklaren – en terecht. De wereld werd op die manier vastgezet in een binaire tegenstelling die zichzelf in stand hield en die zich bleef herhalen, onthullen, en verbergen. In het volle historische besef van hun eigen handelingsautonomie en hun wereldse onderwerping stappen ‘de Arabier’ en ‘de moslim’ nu eindelijk uit die val, die ze begrijpen als een simulacrum van een hernieuwd pact met de mensheid – buiten bereik van de verstrikking van het Europese ‘humanisme’. Arabieren en moslims in opstand kennen geen crisis van het subject, hebben geen probleem met hun cogito.

            ‘Het is de taak van onze tijd’, schreef Marx aan het eind van zijn brief aan Arnold Ruge, ‘om aan zichzelf (kritische filosofie) de betekenis van […] de eigen verlangens uit te leggen.’ Inderdaad – in die geest schrijf ik het nu volgende!

Aan het einde van Iran, The Green Movement and the USA (2010), een boek dat ik schreef in de zomer van 2009, vlak na de opkomst van de Groene Beweging in Iran, beloofde ik om een vervolg te schrijven op mijn verhaal over de ontluiking van een beweging voor burgerrechten in Iran en de geopolitieke gevolgen ervan voor de regio.[2] Toen ik dat schreef, bedoelde ik die terugkeer naar het onderwerp eerder als een stijlfiguur dan in letterlijke zin, mede gezien het allegorische karakter van mijn verhaal in dat boek. Ik kon amper bevroeden dat ik de draad van mijn verhaal zo snel weer zou moeten oppakken – om nader in te gaan op de ontwikkelingen in Iran en hun weerslag in landen van Marokko tot Syrië, van Bahrein tot Jemen, en verder, van Kasjmir tot Senegal. De uitbreiding van mijn analyse van de Groene Beweging in Iran naar de Arabische Lente vergroot het historische krachtveld naar een nieuwe – vernieuwde – geografie van bevrijding: het openen van tot dusver onbekende vergezichten binnen onze wereld, en hoe zij zich zouden moeten ontwikkelen om een beter, duurzamer en rechtvaardiger evenwicht te vinden. En bij de verwezenlijking ervan moeten we ook in staat zijn om er daadwerkelijk een voorstelling van te maken.

Een dergelijk beeld dient zowel historisch geworteld te zijn als uit te gaan van het trotseren van het gewicht van die geschiedenis met emancipatie als doel. De verbinding tussen de Groene Beweging en de Arabische Lente – als variaties op hetzelfde thema van vertraagd verzet tegen het Europese kolonialisme en zijn lange schaduw, en postkoloniale nasleep – heeft de deur van de geschiedenis geopend voor een vernieuwd bewustzijn.[3] Met ‘vertraagd verzet’ bedoel ik de vaste koers van bevrijdingsbewegingen, die immers niet langer vastzitten binnen de postkoloniale handelingsruimte en derhalve in staat zijn nieuwe revolutionaire paden te bewandelen. De Egyptische revolutie heeft een centrale betekenis in dit bewustzijn, want het was op het Tahrirplein dat de voorwaarden van een vernieuwd pact met de geschiedenis weerklonken in de slagzin al-Sha’b Yurid Isqat al-Nizam, ‘Het volk eist de omverwerping van het regime’. Deze eis verwijst niet alleen naar politieke actie, maar ook in radicalere zin naar de wijze van kennisproductie over ‘het Midden-Oosten’, ‘Noord-Afrika’, ‘de Arabische en islamitische wereld’, ‘het Westen en de rest’, of wat voor categorisch overblijfsel van koloniale verbeelding (oriëntalisme) dan ook, waardoor lange tijd stelselmatig de bevrijding van deze samenlevingen in een open dynamiek in de kiem werd gesmoord.[4] De Egyptenaren wisten zich te ontdoen van een despoot door achttien dagen op hun Tahrirplein te kamperen, maar de gevolgen van dat ene woord op alle spandoeken (Arhil, Go!’) zullen nog jaren resoneren en ook een oproep vormen aan de rest van de wereld om het kennisregime te veranderen dat niet alleen historische gebeurtenissen heeft mogelijk gemaakt, maar ons er tegelijk voor heeft verblind.[5]

De toekomst is nu

Wat we voor onze ogen zien gebeuren – een soort Palestijnse intifada die mondiaal wordt – is het moment van vertraagd verzet, van rebellie tegen binnenlandse tirannie en een door mondiale processen veroorzaakte verlamming. Dit verzet is erop gericht om de hieruit voortgekomen verstrikking in postkoloniale ideologieën achter zich te laten. De landen van de Arabische Lente bevonden zich in een precaire situatie. Enerzijds hadden ze de koloniale toestand overwonnen, maar anderzijds zaten ze vast in de pretenties van de postkoloniale staat, waarin gewoontes en vormen van emancipatie paradoxaal genoeg door antikoloniale ideologieën waren bepaald. Hoewel we lang op dit moment van verzet hebben gewacht, komt het tegelijk als een verrassing, want we hadden niet voorzien dat het zich nog tijdens ons eigen leven zou voordoen. Er schuilt uiteraard verrukking in het moment – niet slechts in de revolutionaire opstanden zelf, maar ook in de pogingen om ze te doorgronden en vertellen, om ze te verbeelden, omarmen en bepalen. Het moment van verrukking is zelfs zo sterk, dat hoe meer we de dramatische voorvallen proberen te begrijpen, hoe meer ze ons ontglippen. We worden ’s ochtends wakker met een kolonel Khaddafi die zegt geen genade te zullen hebben met de Libiërs die zich tegen zijn tirannie verzetten, en tegen de tijd dat we weer naar bed gaan, vlucht hij voor zijn leven. We zien op de website van BBC News een tartende, angstzaaiende Ali Abdullah Saleh uit Jemen, en even later zien we hem op de website van Al Jazeera in een ziekenhuis in Saoedi-Arabië. Dit soort feiten is uitzonderlijk. Nieuws is even later al verouderd – gebeurtenissen halen zichzelf in.

            Deze euforie, in zowel proza als politiek, betekent niet dat deze revolutionaire opstanden die we de ‘Arabische Lente’ noemen uit de lucht komen vallen. Zo herinner ik me dat ik in juni 2009, vlak na de opkomst van de Groene Beweging in Iran, deelnam aan een paneldiscussie op Al Jazeera met Marwan Bishara, politiek commentator en presentator van het programma Empire op die zender. Op zeker moment deed ik de suggestie dat het goed zou zijn voor al diegenen die ergens tussen Marokko en Syrië een gezagspositie bekleedden om de op handen zijnde gebeurtenissen in Iran nauwgezet te volgen. Het waren immers niet alleen de jonge Iraniërs die op de mondiale netwerken waren aangesloten en die hun geduld aan het verliezen waren over de achtergebleven politiek van de wanhoop in hun landen: weldra zouden jongeren in andere delen van de regio, met inbegrip van Israël, zich bij hen voegen. Ik herinner me dat Bishara lachte en zei, ‘Bedoel je dat Iran nóg een revolutie naar de regio gaat exporteren?’, waarop ik reageerde, ‘Ja, deze jongeren gaan dat doen.’[6] Ik herinner me ook dat ik het volgende schreef in een stuk dat de maand erna, op 21 juli 2009, op de website van CNN werd gepubliceerd: ‘Teheran is volgens mij het centrum van een burgerrechtenbeweging die geen enkel islamitisch of Arabisch land, of zelfs Israël, onberoerd zal laten.’[7] Deze woorden dateren van bijna anderhalf jaar voor de gebeurtenissen in Tunesië en daarna Egypte, en ze waren allerminst een aankondiging van de Arabische Lente. Het ging louter om extrapolaties van een werkelijkheid na de wanhoop die het culturele klimaat van de regio sinds het einde van het Europese kolonialisme had bepaald en die geen ruimte meer liet voor iets anders dan desperate geweldshandelingen.

            Deze uiterst traumatiserende collectieve herinnering is samengebald in de staat Israël. Dit land heeft te maken met een ernstige bedreiging van de ‘joodse staat’ als concept, niet omdat er een Arabisch leger bij de grens staat te wachten, maar omdat miljoenen mensen met een belang in democratische rechten het land in de gaten houden. Als een gevangenisstaat heeft Israël zichzelf in een hoek gedrukt; men kan alleen nog met Arabische potentaten omgaan, en om die reden kan het land die blik van buiten niet te lang meer verdragen. Het kan zich immers geen voorstelling maken van het eigen bestaan in een democratische omgeving.

Bloei van de Arabische Lente

Zoals ook bij andere dramatische historische gebeurtenissen het geval was, was de Arabische Lente onvermijdelijk. Maar het hoe, wanneer en waarvoor wachtten op de vonk, ingegeven door de wanhopige zelfmoord van een jonge Tunesiër, Mohammed Bouazizi, op 17 december 2010.

            Twee jaar na het ontstaan van de Groene Beweging in juni 2009 en een paar maanden na de bloei van de Arabische Lente in januari 2011 werd duidelijk dat we in feite getuige waren van een reeks maatschappelijke opstanden met grote, doch tegelijk uiterst voorlopige gevolgen. Dit vereiste een heroverweging van het concept ‘revolutie’ zelf, zoals we dat tot dusver hebben geërfd en begrepen. De Groene Beweging had het politieke discours en het activisme in Iran weliswaar geprikkeld, maar de strijdlustige theocratie zat nog altijd in het zadel.[8] Door de Tunesische en Egyptische revoluties waren twee tirannen verjaagd, maar verder bleef het heersende bewind in die landen bestaan. De Libische opstand was bloedig, zowel Gaddafi’s door leger als de militaire interventie van de VS en de NAVO. Minder dan zes maanden na het begin van de opstanden dreigden de heersende regimes in Bahrein en Jemen om te vallen, maar ze bleven aan de macht, het ene bijgestaan door Saoedi-Arabië, het andere dankzij de onverschilligheid van de VS. De Syrische opstand werd met veel geweld door het bewind van Bashar al-Assad onderdrukt, maar hiermee werd wel de illegitimiteit van dat regime voor de hele wereld zichtbaar. Dit waren geen totale revoluties zoals we die hebben gezien bij klassieke voorbeelden als de Franse, Russische, Chinese, Cubaanse of Iraanse revoluties van de afgelopen drie eeuwen. ‘Revolutie’, in de zin van een radicale en plotselinge verschuiving van de politieke macht met een daarbij behorende sociale en economische herstructurering van de samenleving, waarbij de ene klasse met geweld de volledige macht overneemt van de andere, is niet wat we hier zien – of ten minste, nog niet. Er bestaat in al deze samenlevingen een structurele economische malaise, zoals ook blijkt uit de wijdverbreide sociale anomie en culturele vervreemding, gekoppeld aan een politiek disfunctionele en corrupte context. Geen enkele spontane revolutie zou tegelijkertijd al die noden kunnen lenigen. Er is niet één blik of visie – economisch, sociaal, politiek of cultureel – die de totaliteit van deze massale (en tegelijk voorlopige) opstanden zou kunnen bevatten. In plaats van deze rebellie de term ‘revolutie’ te ontzeggen, moeten we dat concept echter heroverwegen en op een nieuwe manier begrijpen.

            Een goede metafoor om deze opeenvolgende transnationale opstanden te beschrijven, een die recht doet aan de voorlopige, maar doelgerichte aard van de voortgaande revolutie, is dat zij beter passen in een roman dan in een epos. We moeten hier dan ook niet zoeken naar een held, naar een Mohammed Mosaddegh, een Gamal Abd al-Nasser of een ayatollah Khomeini. Eerder gaat het hier om de dialogische ontwikkeling van een verhaal waarin, in termen van Mikhail Bakhtin, de personages ieder voor zich nadenken, waardoor er een open opeenvolging van gebeurtenissen ontstaat. Op de lange termijn zullen deze opstanden geen enkele steen van het economische, sociale, politieke en bovenal culturele stelsel van deze samenlevingen op de andere laten. En ditzelfde geldt in het verlengde hiervan voor de geopolitiek van de regio en de mondiale machtsconfiguratie. Hoe meer tijd deze revoluties nog in beslag zullen nemen, hoe sterker gefundeerd, blijvender en definitiever hun emotionele, symbolische en institutionele gevolgen zullen zijn.[9]

Door deze transnationale revolutionaire opstanden, en ondanks het feit dat meerdere contrarevolutionaire krachten[10] alles ondernemen om ze te onderdrukken, is de oude geopolitiek van de regio feitelijk overwonnen. We moeten dan ook de morele landkaart van ‘het Midden-Oosten’ opnieuw invullen, allereerst door af te komen van dat akelige koloniale verzinsel dat het lot van miljoenen mensen in het ‘midden’ van dat ooit door een koloniale ambtenaar verzonnen ‘oosten’ zou zijn gesitueerd. Deze revoluties vinden plaats in landen die op vreedzame of vijandige voet staan met het ultieme waanbeeld ooit, ‘het Westen’ – en daarbij ontmantelen ze opnieuw het fictieve centralisme van dat verdeelde centrum van de wereld. De aanhoudende gebeurtenissen, van Marokko tot Syrië en van Iran tot Jemen, veranderen momenteel in concrete zin de geografie van hoe we de wereld denken en doorgronden. Dit is niet langer het midden van iemands oosten, of het noorden van enige koloniale verdeling in Afrika. Er is natuurlijk nog veel te doen. Het pad is moeilijk begaanbaar en onzeker, en de contrarevolutionaire krachten – van de VS en Israël tot Saoedi-Arabië en de Islamitische Republiek (en al hun bondgenoten) – zijn sterk en veerkrachtig. Maar de sluizen van een onderaards reservoir vol democratische wil en vastberadenheid zijn nu opengezet, en alleen de toekomst zal ons leren welke normen richtinggevend zullen zijn voor verder succes.

De contrarevolutionaire krachten, die momenteel alles in het werk stellen om deze opstanden te bestrijden en terug te draaien, zijn divers van aard. Ze blijven niet beperkt tot de militaire interventie van de VS en de NAVO in Libië (een poging zich te verzekeren van een militaire betrokkenheid bij de opstanden teneinde hun uitkomst te kunnen bepalen), de moorddadige Saoedische bezetting van Bahrein en het ronselen van huursoldaten van Blackwater om potentiële opstanden in Abu Dhabi de kop in te drukken. Bij waarnemers die de regio amper kennen zien we ook pogingen om de werkelijkheid en het tastbare bewijs van deze opstanden te vervormen en ze opnieuw tot (steevast oriëntalistische) clichés te verwerken. Amerikaanse commentatoren zoals Thomas Friedman doen er alles aan om lezers van de New York Times een helder beeld te bieden: ‘deze opstand is in de kern niet politiek. Hij is existentieel. Hij is veel meer Albert Camus dan Che Guevara.’[11] Friedman kan zich de Arabier niet voorstellen als intrinsiek waardig en hij kan deze opstanden dan ook niet lezen als een uitdrukking van die waardigheid in heldere en uitgesproken politieke termen: integendeel, voor hem en anderen die behept zijn met een racistische verbeelding ontberen Arabieren deze eigenschap juist. Hij stuurt ze altijd op een futiele, hopeloze jacht naar waardigheid: ‘Al deze Arabische regimes hebben hun bevolking in meer of mindere mate haar fundamentele waardigheid ontnomen. Zij beroofden haar van haar vrijheid en zorgden amper voor een context waarin zij zich kon ontwikkelen.’ Friedman staat zeker niet alleen in zijn desperate verlangen de Arabische Lente als gunstig voor Israël op te vatten. Zo wordt hij hierin gevolgd door zijn Franse tegenhanger Bernard-Henri Lévy, die zelfs aan de basis stond van een Franse militaire staking ter ondersteuning van de rebellen om ervoor te zorgen dat het Libië van na Gaddafi pro-Israël zou zijn. Maar al deze contrarevolutionaire krachten, beducht door het vooruitzicht van een vrije en democratische wereld buiten bereik van hun militaire macht en hun armzalige vocabulaire, zijn gedoemd te falen zodra mensen in grote getale in verzet zijn gekomen om hun geschiedenis op te eisen. De Israëliërs hebben die valse vrienden niet nodig; zij zouden zelf moeten meedoen aan de democratische opstanden (en zullen dat weldra ook doen). Want hoe zouden hun agressieve krijgsheren reageren als miljoenen mensen gewoon van het Tahrirplein naar de grens bij Rafah in Gaza zouden wandelen – niet met tanks of kanonnen, maar met brood en drinkwater en voedsel voor de 1,3 miljoen mensen die in de grootste gevangenis ter wereld zitten opgesloten? Zouden ze hun kernraketten inzetten?

De politiek van de wanhoop overwinnen

Eerder, in de conclusie van mijn laatste boek, heb ik betoogd dat Iran voor Amerika en haar bondgenoten een dilemma vormt: ongeacht hun aanpak van de strijdlustige theocratie, of dat nu vijandig dan wel verzoenend gebeurt, zullen zij dit land sterker maken. Tegelijkertijd vormt de massale burgerrechtenbeweging door haar fundamentele bedreiging van de beginselen van de staat voor Iran een soortgelijke paradox. Door op deze dubbele paradox te wijzen wilde ik meer aandacht vestigen op het lot van afzonderlijke naties, dat vaak wordt overschaduwd door de transnationale geopolitiek van de regio. Nu ben ik van mening dat het begin van de Arabische Lente die paradox in feite heeft opgelost, terwijl de geopolitiek van de regio zo radicaal is gewijzigd, dat het huidige bewind in Iran dat voordeel niet langer geniet, want het is uiterst zichtbaar en kwetsbaar. Dat menig Arabisch land de politiek van de wanhoop achter zich heeft gelaten, is een steuntje in de rug voor de Groene Beweging in Iran, want het betekent dat de strategische macht van het huidige Iraanse bewind in de regio danig is beknot.[12]

De Groene Beweging markeerde het historische moment waarop activisme op nationaal niveau kon uitgroeien tot activisme in de hele regio, om die vervolgens in vuur en vlam te zetten. Omgekeerd had de Arabische Lente grote politieke gevolgen op de nationale niveaus binnen de regio, van Marokko tot Afghanistan en van Bahrein tot Jemen. Deze dynamiek tussen het nationale en het transnationale niveau binnen de regio heeft twee gevolgen. Zij zorgt enerzijds voor verwarring bij de contrarevolutionaire krachten, inclusief de VS, Israël, Saoedi-Arabië en de Iran, en dit bemoeilijkt hun streven de revoluties te beheersen of af te leiden. Anderzijds draagt zij uiteindelijk op open en vooralsnog onvermoede manieren bij aan het opnieuw in kaart brengen van de regio, en daarmee van de mondiale machtsconfiguratie. Terwijl de oppositie zich voornamelijk door middel van vreedzame opstanden laat gelden, hebben de contrarevolutionaire krachten vooral naar militaire middelen gegrepen: denk aan de militaire operatie van de VS/NAVO in Libië, de Israëlische moord op Palestijnen tijdens de Nakba (15 mei 2011), de invasie en bezetting van Bahrein door de Saoedi’s en de Samenwerkingsraad van de Arabische Golfstaten, en het met geweld neerslaan van de opstand in dat land door het regime van Al-Khalifa. Hoewel de situatie in afzonderlijke landen soms hopeloos lijkt te zijn, ligt de transnationale synergie buiten de controle van alle partijen. Het leidt geen twijfel dat Amerika en haar Europese en regionale bondgenoten alles in het werk zullen stellen om het succes van deze democratische opstanden te beteugelen. Maar dat zal ze niet lukken.

            Los van alle onzekerheden in de huidige politieke situatie in de Arabische landen, kunnen de revoluties niet meer worden teruggedraaid. De weg die voor ons ligt is hobbelig en in veel landen in de regio zullen ontaarde potentaten met steun van de VS en Europa aan de macht proberen te blijven. Maar het vervolg van de dramatische gebeurtenissen in de regio zal eerder lijken op een roman met een open einde dan op een epische monoloog. Daarbij zullen we eerder getuige zijn van herstel van de onderdrukte en lang genegeerde kosmopolitische cultuur in deze landen, dan van een blinde revolutie met een beperkte en clichématige politieke agenda.[13] Hoewel de Arabische landen altijd een kosmopolitische wereldsheid hebben gekend, is deze lang verborgen gebleven achter kunstmatige categorieën als ‘godsdienstig’ versus ‘seculier’, ‘traditioneel’ versus ‘modern’, ‘oosters’ versus ‘westers’. Zulke clichés met hun misvormende beeld van de wereld hebben al te veel schade aangericht, maar nu lijkt hun potentieel toch echt uitgeput. De periode als gevolg van deze valse ideologische tegenstellingen – onder koloniale dwang – is volgens mij voorgoed voorbij, en datzelfde geldt voor de periode die we als ‘postkoloniaal’ hebben aangeduid.

Het einde van het ‘postkoloniale’

We laten in deze periode eindelijk de conditie achter ons die we hebben aangeduid als ‘kolonialiteit’ en vervolgens als ‘postkolonialiteit’. De kolonialiteit is eindelijk overwonnen – en wordt niet langer voortgezet in ideologisch getalm onder de noemer ‘postkoloniaal’.[14] Wat ik in het afgelopen decennium in Iraanse en islamitische contexten ‘postideologisch’ heb genoemd, is juist het gevolg van deze overwinning op deze conditie, die uiteenlopende ideologieën heeft voortgebracht, zoals het derde wereld-socialisme, het antikoloniale nationalisme en het militante Islamisme – drie postkoloniale ideologieën bij uitstek. De kolonialiteit als historische basis voor kennis en reflectie is eindelijk uitgeput. Het ontstaan van een nieuwe basis blijkt wellicht uit de meest tekenende Egyptische slogan op het Tahrirplein: Huriyyah, Adalah Ijtima’iyah, Karamah, ‘vrijheid, sociale gerechtigheid, waardigheid’. Deze overwinning op de kolonialiteit, die in feite is vervaagd en opgegaan in wat we kennen als postkolonialiteit, duidt op het terugvinden van de wezenlijke kern van burgerlijk leven. Die was verloren gegaan in de nasleep van het Europese kolonialisme in Azië en Afrika, en gaf de aanzet tot hoogdravende (maar valse) claims ten aanzien van een veronderstelde ideologische doortocht naar bevrijding. Deze revolutionaire opstanden zijn postideologisch, wat betekent dat ze niet langer uitgaan van door kolonialiteit bepaalde kaders (die met een verhullende term ook wel ‘postkoloniaal’ zijn genoemd).

We zijn in mijn ogen momenteel eerder getuige van herstel van wat politiek mogelijk was maar lang werd overschaduwd, dan van een clichématig verloop van revolutie waarbij het ene dictatorschap het andere opvolgt. Met ‘herstel’ doel ik hier juist op het terughalen van de kosmopolitische wereldsheid waarin alternatieve noties en praktijken rond burgerlijke vrijheden en economische rechtvaardigheid kunnen of zouden moeten worden gegenereerd. Aldus is dit kosmopolitisme precies het tegendeel van ‘verwestersing’; het is in feite het einde van ‘verwestersing’ als een uitgeput systeem van bipolaire kennisproductie. Het ‘Westen’ is geïmplodeerd als producent of katalysator van binaire opposities. Bovendien trekt de Europese Unie zich, door de angst voor arbeidsmigranten vanuit Azië en Afrika (en Latijns Amerika, in het geval van de VS), ook feitelijk terug binnen nationale grenzen en nationale identiteiten. De Arabische Lente betekent dus de ontdekking van een nieuwe wereldsheid, het herstel van zelfbewustzijn en vertrouwen in het in-de-wereld-zijn. De opstanden zijn dan ook geen terugkeer naar welke vorm van absolutistische ideologie dan ook, maar een hervinden van een kosmopolitische wereldsheid die altijd al aanwezig was, maar die werd onderdrukt als gevolg van de structurele dialectiek tussen binnenlands despotisme en het geglobaliseerde imperialisme.

De opkomst van deze kosmopolitische wereldsheid kondigt niet alleen het einde aan van het militante islamisme, maar ook van alle absolutistische ideologieën en de valse keuzes en verdeeldheid die zij aan de wereld hebben opgelegd. In Brown Skin, White Masks probeerde ik greep te krijgen op cruciale rol van zogenaamde ‘comprador-intellectuelen’ bij het creëren van draagvlak voor imperialistische projecten door versterking van hun ‘zelf-vergrotende’ en ‘ander-verkleinende’ neigingen.[15] In de nasleep van de Groene Beweging en de Arabische Lente zijn volgens mij al die ideologische leugens evident en zijn deze ‘inheemse misinformanten’ ontmaskerd en volstrekt overbodig gemaakt. Zij waren vooral bruikbaar in een bipolaire wereld, waar aanvankelijk de Sovjet-Unie en de VS de wereld onder elkaar verdeeld hadden om hun macht te laten gelden, en daarna, toen de Sovjet-Unie uiteenviel en we spoedig te maken kregen met het angstige vooruitzicht van een wereld met één supermacht. Een ‘nieuwe wereldorde’, zo noemde president George H.W. Bush (1989-’93) die wereld; en het ‘project voor een nieuwe Amerikaanse eeuw’ was de nachtmerrie die Amerikaanse neoconservatieven hadden uitgedacht om die wereld te regeren. Allan Bloom, Francis Fukuyama, Samuel Huntington en Niall Ferguson waren de leidende predikers van de nieuwe orde – voordat Antonio Negri en Michael Hardt een alternatieve visie naar voren brachten. Vervolgens diende 9 september 2001 zich aan, en kwamen we in het postideologische tijdperk terecht. Dit had niet alleen betrekking op het islamisme, maar ook op het Amerikanisme en het denken in termen van ‘het Westen’ überhaupt. Hierdoor werd de implosie van ‘het Westen’ als katalysator van kennisproductie en macht nog eens onderstreept.[16] De ongeremde islamofobie die Europa en Noord-Amerika al snel in hun greep kreeg, was slechts een manifestatie van de xenofobie die door de angst voor buitenlanders als ‘gastarbeiders’ was losgemaakt. De Arabische Lente maakte een einde aan die politiek van de wanhoop. In dit lenteseizoen kijken we vooruit; inderdaad staan nieuwe werelden op het punt om te worden geboren en ontdekt, een geografie van bevrijding die een nieuwe ‘organiciteit’ voor de intellectueel zal opeisen en voortbrengen – ditmaal ten aanzien van het volk, vrijheid en burgerrechten.

Vertraagd verzet

Mijn voornaamste argument in deze beschouwing over de Arabische Lente richt zich op het centrale idee van vertraagd verzet als de modus operandi van deze revolutionaire opstanden in diverse landen en politieke klimaten. Dit idee is gebaseerd op  een specifieke lezing van het einde van de kolonialiteit. Deze revoluties zijn vooralsnog onaf en hebben een open einde, waarbij politiek op nationaal niveau transnationale gevolgen zal hebben, en omgekeerd. De Tunesische opstand gaf de aanzet tot de Arabische Lente op transnationaal niveau, en de transnationale opstand in de hele regio had op zijn beurt specifieke gevolgen op nationaal niveau, zoals de toenadering tussen Hamas en Fatah in Palestina. Dit leidde weer tot een reactie bij de Palestijnen in Libanon, Syrië en Jordanië, wat weer een reactie uitlokte van het Israëlische leger, dat besloot tot invallen in de bezette gebieden. Deze dynamiek houdt het einde in van de politiek van de wanhoop en business as usual, waarbinnen enerzijds Amerika en zijn Europese en regionale bondgenoten, en anderzijds Iran en zijn subnationale bondgenoten (Hamas, Hezbollah en het Mahdi-leger) de democratische aspiraties van miljoenen mensen lange tijd in gijzeling hielden. Zieke elementen als Al-Qaeda en Osama bin Laden zijn nu volstrekt dode en afgedankte hersenspinsels, die door de VS zowel zijn gecreëerd als uiteindelijk vernietigd. Het was niet alleen Osama bin Laden die op het Tahrirplein werd begraven; datzelfde geldt voor de militaire macht van Israël, met zijn buitensporige minachting voor menselijke betamelijkheid. Wat op het Tahrirplein zegevierde, was de macht van niet-gewelddadige burgerlijke ongehoorzaamheid en het categorisch afwijzen van geweld als de enige taal die Israël spreekt en van de middelen waarmee het zijn koloniale bezetting van Palestina heeft volgehouden. Hetzelfde geldt voor Iran, voor Syrië en voor Hezbollah. Hamas heeft zich al losgekoppeld van het Iraanse bewind en zich achter Fatah geschaard. We zijn, kortom, aanbeland op een punt waarop we een nieuwe wereld kunnen ervaren, een nieuwe geografie van bevrijding, een wereld voorbij de beperkte verbeelding van zowel terroristen als imperialisten.

De opkomst van de Groene Beweging in Iran was een duidelijke indicatie van wat ik heb omschreven als een constellatie van maatschappelijke moderniteit, die de mislukte pogingen tot politieke moderniteit vervangt. Politieke moderniteit, zo heb ik betoogd, moest uiteindelijk het onderspit delven omdat het berustte op het grote ideologische metaverhaal dat in eerste instantie in reactie op het Europese kolonialisme werd geconstrueerd, en daarna op het Amerikaanse imperialisme. Uit deze rechtstreekse betwistingen zijn drie afzonderlijke (prototypische) ideologische grote verhalen voortgevloeid: antikoloniaal nationalisme, Derde Wereld-socialisme en militant islamisme.[17] In Iran is het militante islamisme de andere twee ideologieën te slim af geweest. Dit islamisme heeft al hun energie weggezogen, hun organisaties vernietigd, hun leiders vermoord en vervolgens een islamistisch bewind gevormd – een gewelddadige theocratie die tirannie tot kunstvorm heeft verheven. Dit succes was echter paradoxaal, want het Iraanse bewind heeft het ideologische verhaal van het militante islamisme door de intrinsieke paradox van het sjiisme zowel geperfectioneerd als uitgehold en tot een smadelijk einde gebracht. In Iran heeft het militante islamisme aldus gezegevierd over al haar ideologische rivalen, maar het heeft zichzelf als bron van kennis uitgeput – de ideologische bedrevenheid ervan is door de historische gebeurtenissen ingehaald en raakte achterhaald. Dit heeft niet alleen geleid tot het einde van het islamisme (of het begin van het postislamisme, zoals geleerden als Asef Bayat hebben betoogd), maar ook tot het einde van de koloniaal geconditioneerde ideologieën als zodanig. Dit impliceert in algemene zin een afscheid van alle absolutistische ideologieën zoals die zich in de dialogische strijd met het Europese en Amerikaanse imperialisme hebben ontwikkeld. In deze context bedoel ik met postideologisch dat het koloniale/postkoloniale definitief wordt achtergelaten – want in de afgelopen tweehonderd jaar waren alle ideologische voortbrengselen in grote delen van Azië, Afrika en Latijns Amerika een reactie op de koloniale overheersing en de daaropvolgende postkoloniale staatsformaties.

            De uitputting van de islamistische ideologie betekent eveneens het einde van het politieke islamisme zoals we dat kennen. Dit wil niet zeggen dat de islam geen rol zal spelen in de politiek van morgen; dat zal zeker het geval zijn omdat moslims (als moslims) onlosmakelijk deel zullen zijn van die politiek. Maar het betekent wel dat ook de ideologische parallax tussen ‘de islam en het Westen’ zichzelf heeft uitgeput en dat de islam als wereldgodsdienst zijn intrinsieke kosmopolitische context herwint, waarbij het niet-islamitische denken een plaats zal moeten krijgen.[18] De werkelijkheid die momenteel in Arabische landen gestalte krijgt wordt naar mijn mening gekenmerkt door een kosmopolitische wereldsheid die in deze samenlevingen altijd intrinsiek aanwezig is geweest en die nu op doelgerichte wijze met het oog op de toekomst wordt geactiveerd. Dit doelgerichte terugwinnen beschrijf ik met de term: geografie van bevrijding.

Er bestaat een direct verband tussen de Groene Beweging en de Arabische Lente. Dit bedoel ik niet in de zin dat het laatste het eerste heeft veroorzaakt of er zelfs maar de aanzet toe heeft gegeven – hoewel de jeugd in Tunesië en Egypte zonder twijfel is beïnvloed door het zien van de beelden van de acties van de Iraanse jongeren tegen de regering van hun land in 2009 en de acties van jongeren in Kasjmir in de zomer van 2010 tegen de Indische bezetting van hun vaderland – maar meer in de zin dat de gebeurtenissen in de Arabische en Iraanse werelden en daarbuiten zowel tekens als symbolen zijn van een gloednieuw revolutionair bestel. Iran en Saoedi-Arabië lijken zich te hebben ingegraven, en de VS en Israël zijn mogelijk vastbesloten om het Saoedische bewind aan de macht te houden en om het Iraanse bewind zichzelf de das om te laten doen. Maar beide theocratische, tribale regimes zijn sterk aangeslagen, getroebleerd en getraumatiseerd door de democratische opstanden. De twee even strijdlustige, maar elkaar vijandige regimes grijpen mogelijk terug op allerlei snode plannen en afleidingsmanoeuvres om aan de macht te blijven, maar ze zullen hoe dan ook ten val komen, hard en zwaar. Ze zullen te gronde worden gericht door het vertraagde verzet waar ze nu mee te maken krijgen. Ze zijn oud, versleten, resten van een afschuwelijke politieke verbeelding die al dood is. Brute, banale kracht en clichématige manipulatie van godsdienstige sentimenten onder de bevolking zijn de enige middelen die ze nog kunnen inzetten. Ze zullen worden geconfronteerd met revoluties zonder einde. Het voorlopige karakter van het succes van die revoluties is geen teken van hun zwakte, maar juist een perfecte indicatie van hun gezondheid. Ze zullen gestaag en geduldig voortschrijden door vast te houden aan de ontmanteling van het regime – want al-Shab Yurid Isqat al-Nizam.

Terug in het krachtveld van de geschiedenis

Het lijkt een eeuwigheid geleden dat ons werd verteld dat het einde van de geschiedenis was bereikt. De Arabische Lente – tegelijk bloedig en bloeiend, opwindend en beangstigend, en nog altijd in volle gang – heeft ons teruggedreven in het krachtveld van de geschiedenis. Deze revolutionaire opstanden zijn het bewijs van de volstrekte onjuistheid van de theorieën over modernisering, verwestersing, eurocentrisme, het Westen als de maat voor alle anderen, het einde van de geschiedenis, de botsing der beschavingen. Ze halen bovendien een compleet regime van kennisproductie onderuit waarin vakgroepen politicologie en bibliotheken vol boeken over regiostudies konden gedijen. De hele Noord-Amerikaanse, West-Europese en Israëlische propagandamachine, die berust op een afgepeigerd paradigma van eindeloos herhaalde concepten, was ruim een halve eeuw gericht op het construeren van de Arabische wereld als intrinsiek achterlijk, miserabel, gewelddadig en incompetent. Commentatoren die zulke vernietigende clichés bevestigen en zich richten op een amper geschoold lezerspubliek, kunnen zich geen voorstelling maken van een wereld waarin diezelfde Arabieren niet alleen de makers van hun eigen geschiedenis zijn, maar de feitelijke ontdekkers van een compleet nieuwe wereld. Op wereldschaal zijn we momenteel getuige van een Copernicaanse verschuiving: het Westen is niet langer het centrum. De wereld die zich aandient ligt niet slechts buiten het bereik van het achterlijke groeisel van kortzichtig provincialisme dat zichzelf ‘het Westen’ noemt, maar ook buiten het bereik van de kolonialiteit die valselijk aan de Mubaraks, Ben Ali’s en Gaddafi’s van de wereld de indruk heeft gegeven dat zij ‘postkoloniale leiders’ van landen waren die zij als rechtens hun bezit beschouwden. We zijn in de bloei van de Arabische Lente allemaal bevrijd van die bedrieglijke landkaart van ons universum, en we komen eindelijk los van de arrogantie van de kolonialiteit. In plaats van die arrogantie, en de ideologische formaties van gedienstige kennis die ‘het Westen’ als leugenachtig fantoom hebben gevoed om de bevrijdende verbeelding van ‘de rest’ aan zich te onderwerpen, zijn we eindelijk getuige van het kennistheoretische einde van die gewelddadige autonormativiteit waarmee ‘het Westen’ zichzelf en al zijn inferieure anderen steeds opnieuw bleef uitvinden. Dankzij deze opstanden, die het resultaat zijn van een heel geleidelijk en voorzichtig ontstaan vertraagd verzet en die nog lang niet zijn afgerond, hebben we de beperkingen van het democratische cliché achter ons gelaten. Er is een nieuwe fantasierijke geografie van bevrijding, die zich eindelijk heeft losgemaakt van ieder specifiek begrip van ethnos, en die zich richt op de configuratie van een nieuw wereldwijd ethos.


[1] Karl Marx, For a Ruthless Criticism of Everything Existing, in The Marx-Engels Reader, Robert C. Tucker (red.), tweede druk (New York: W. W. Norton, 1978), 12-15; nadruk toegevoegd.

[2] Zie Hamid Dabashi, Iran, the Green Movement, and the USA: The Fox and the Paradox (Londen: Zed Books, 2010).

[3] Het idee van ‘vertraagd verzet’ als ‘uitgesteld verzet’ heb ik enigszins gedetailleerd uitgewerkt in mijn Shi’ism: A Religion of Protest (Cambridge MA: Harvard UP, 2011).

[4] Men moet de oorspong van dit binaire bewustzijn herleiden tot de vroegste ontmoetingen tussen Arabieren en Europeanen. Zie in dit verband het klassieke werk van Ibrahim Abu Lughod, The Arab Rediscovery of Europe: A Study in Cultural Encounters, met een inleiding van Rashid Khalidi (Princeton NJ: Princeton UP, 1963).

[5] Voor een uitstekend vroeg artikel over de Egyptische revolutie en hoe lastig het is om deze goed te duiden, zie Asef Bayat, Egypt and the Post-Islamist Middle East, Open Democracy, 8 februari 2011, www.opendemocracy.net/asef-bayat/egypt-and-postislamist-middle-east.

[6] Om dit programma te bekijken, zie www.youtube.com/watch?v=ezDrFb80lAA&feature=relmfu.

[7] Zie mijn essay Middle East is Changed Forever, CNN, 20 juli 2009, http://articles.cnn.com/2009–07–20/world/dabashi.iran.domino_1_geopolitics-iran-middleeast?_s=PM:WOrLD. Ongeveer twee jaar daarna citeerde New York Times columnist Roger Cohen deze woorden en hij verwees naar mijn CNN essay in zijn Iran Without Nukes, New York Times, 13 juni 2011, eraan toevoegend: ‘Zelden hadden woorden meer vooruitziende waarde’; www.nytimes.com/2011/06/14/opinion/14iht-edcohen14.html.

[8] Voor een bundel van mijn essays over de Groene Beweging, zie Hamid Dabashi, The Green Movement in Iran, red. en met een inleiding van Navid Nikzadfar (New Brunswick NJ: Transaction, 2011). Voor meer essays over de Goene Beweging, zie Nader Hashemi en Danny Postel (red.), The People Reloaded: The Green Movement and the Struggle for Iran’s Future (New York: Melville House, 2011).

[9] Voor een uitstekende kritiek op de vroege perspectieven op de Egyptische revolutie, zie Jillian Schwedler, Joshua Stacher en Stacey Philbrick Yadav, Three Powerfully Wrong – and Wrongly Powerful – American Narratives about the Arab Spring, Jadaliyyah, 10 juni 2011, www.jadaliyya.com/pages/index/1826/three-powerfully-wrong_and-wronglypowerful_americ.

[10] Voor een vroege beschouwing van de contrarevolutionaire krachten in Egypte, zie Goha, Counter-revolution, Jadaliyyah, 28 februari 2011, www.jadaliyya.com/pages/index/759/the-counter-revolution.

[11] Zie Thomas Friedman, I Am a Man, New York Times, 14 mei 2011, www.nytimes.com/2011/05/15/opinion/15friedman.html?_r=3.

[12] Voor een algemene beschouwing over de Arabische wereld sinds de Arabische Lente, zie Rashid Khalidi, Sowing Crisis: The Cold War and American Dominance in the Middle East (Boston MA: Beacon Press, 2010).

[13] Voor meer over dit ‘herstel’ van de islamitische kosmopolitische cultuur, zie mijn Islamic Liberation Theology: Resisting the Empire (Londen: Routledge, 2008).

[14] Ik ga nader in op de details van dit ‘overwinnen’ in Post-Orientalism: Knowledge and Power in Time of Terror (New Brunswick NJ: Transaction, 2008).

[15] Zie Hamid Dabashi, Brown Skin, White Masks (Londen: Pluto, 2011).

[16] Zoals ik heb aangetoond in Islamic Liberation Theology: Resisting the Empire (2008).

[17] Voor een uitvoerig verslag van deze drie ideologische formaties in de Iraanse context van de afgelopen tweehonderd jaar, zie mijn Iran: A People Interrupted (New York: New Press, 2007).

[18] Een argument dat ik nader bespreek in mijn Islamic Liberation Theology.

Hamid Dabashi is Hagop Kevorkian Professor of Iranian Studies and Comparative Literature at Columbia University in the City of New York.